Naar de inhoud

Nieuw verzamelbesluit lijfrente in de winstsfeer (2014.27.3003)

De staatssecretaris van Financiën heeft een nieuw besluit uitgebracht over lijfrenten in de winstsfeer. Een belangrijk deel van het nieuwe beleid betreft het ‘uitzakken’ van de onderneming zonder lijfrente. Het is mogelijk een aftrekbare lijfrente te bedingen als tegenprestatie voor de overdracht van een deel van een onderneming (art. 3.126 Wet IB 2001). Een dergelijke lijfrente dient bedongen te worden bij een professionele verzekeraar of bij de overnemer (BV of natuurlijk persoon). De wet eist niet dat de BV (c.q.  natuurlijk persoon) de onderneming ook in de toekomst voortzet. Indien echter sprake is van vooropgezette ‘dooroverdracht’ van de onderneming aan een derde, is de verzekeraar in wezen geen overnemer. In dat geval wordt de aftrek van de lijfrentepremie geweigerd (c.q. wordt alsnog teruggekomen of de aftrek).
In het besluit wordt goedgekeurd dat de onderneming eerst wordt ingebracht in een holding, waarna de onderneming – exclusief de lijfrenteverplichting – uitzakt in de werk-BV. Ondanks dat de onderneming wordt overgedragen aan een ‘derde’, blijft de lijfrenteaftrek in stand. Vereist hierbij is dat de overdragende BV de gerechtigdheid tot het vermogen en de winst van ‘uitgezakte’ onderneming volledig behoudt. Goedgekeurd wordt tevens de situatie dat twee maten eerst hun maatschapsaandeel (ruisend met lijfrenteaftrek) inbrengen in twee holdings en vervolgens de ondernemingen laten uitzakken in een gezamenlijke werkmaatschappij. Ook de variant waarbij twee maten hun onderneming inbrengen in een gezamenlijke holding, waarna gedeelten van de onderneming uitzakken in twee werkmaatschappijen, hoeft niet tot terugneming of weigering van de lijfrenteaftrek te leiden. In het besluit wordt opgemerkt dat het uitzakken van de onderneming in de werk-BV tegen schulderkenning (creditering) mogelijk is. De omvang van de creditering als zodanig is hierbij niet van belang. Het is ook mogelijk dat de onderneming in de werk-BV uitzakt tegen uitreiking van cumulatief preferente aandelen in plaats van creditering. Vereist is echter in alle gevallen dat de holding gerechtigd blijft tot het vermogen en de winst van de overgedragen onderneming. 
De redactie van NTFR merkt op dat met de goedkeuringen bij het ‘uitzakken’ van de onderneming het beleid in overeenstemming wordt gebracht met de jurisprudentie (zie bijv. Notafax 2010/109). Zij wijst erop dat in de literatuur een vergaande verruiming wordt bepleit (zie bijv. Renckens in WFR 2010/519). Uit het besluit volgt dat de staatssecretaris van Financiën niet bereid is tot een verdere verruiming. In het besluit is wel een verruiming opgenomen voor het geval sprake is van een juridische splitsing en/of juridische fusie. 
Uit het besluit volgt verder dat het maximum bedrag waarvoor premieaftrek kan plaatsvinden wordt gevormd door de stakingswinst, zonder dat hierbij rekening hoeft te worden gehouden met de MKB-winstvrijstelling (art. 3.79a Wet IB 2001) en stakingsaftrek (art. 3.79 Wet IB 2001). Omzetting van een (oude) lijfrente in een andere lijfrente is onder voorwaarden mogelijk (zie art. I, onderdeel T, IW IB 2001). In het besluit wordt tevens goedgekeurd dat de ingangsdatum van een stamrecht onder bepaalde voorwaarden mag worden verhoogd naar de maximale AOW leeftijd plus vijf jaren. Het uitstel moet plaatsvinden voor 31 december van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar van de contractueel overeengekomen datum bij leven (vgl. art. 3.133 lid 3 Wet IB 2001).

Besluit van 3 juni 2014, BLKB 2014/816, NTFR 2014/1567 (JB)

Wetgeving



Jurisprudentie
Officiële publicaties
Europese regelgeving
Soort nieuwsWetgeving
Publicatiedatum10-07-2014
Nummer2014/0528