Naar de inhoud

Omzetbelasting en de waarde in het economische verkeer

De Hoge Raad heeft een oordeel geveld over het begrip waarde in het economische verkeer van een onroerend goed in relatie tot de omzetbelasting. Het betreft een geval waarin door het overlijden van een ondernemer een onroerend goed overgaat van het bedrijfs- naar privé-vermogen (artikel 15 lid 1 Wet op de inkomstenbelasting 1964: staking onderneming door overlijden). De waarde van het bedrijfspand moest worden berekend ter bepaling van de overlijdenswinst.

De cruciale rechtsoverwegingen worden hieronder (gezien ook hun subtiliteit) deels geciteerd:

'Het Hof heeft (...) terecht vooropgesteld dat de waarde in het economische verkeer van een onroerend goed in beginsel gelijk is aan de prijs die bij aanbieding van het goed ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde daarvoor zou zijn besteed.'

Tot zover niets nieuws onder de zon. De concrete invulling is interessanter:

'Ingevolge het bepaalde in artikel 11 lid 1 aanhef en letter a van de Wet op de omzetbelasting 1968 kan een onroerend goed, indien het meer dan twee jaren in gebruik is, vrij van omzetbelasting worden geleverd. Dit brengt mee dat ter bepaling van de waarde in het economische verkeer van zodanig goed moet worden uitgegaan van de prijs die daarvoor zal worden besteed, indien het zonder heffing van omzetbelasting zal worden geleverd. De omzetbelasting kan gelet op dit uitgangspunt niet gelden als afzonderlijk in aanmerking te nemen waardebepalende factor.'

Toch impliceert dit niet zonder meer dat de waarde dus gelijk is aan de met de omzetbelasting verminderde prijs die kan worden verkregen voor een vergelijkbaar goed dat belast wordt geleverd. Denkbaar is immers, aldus de rechter: