Ontslaguitkering valt onder louter Nederlands recht en niet onder belastingverdrag met Verenigde Staten
Samenvatting
B is, na jarenlang een dienstbetrekking in de Verenigde Staten te hebben vervuld, in Nederland komen wonen. Vervolgens is aan hem een ontslagvergoeding betaald, die in 2012 is ondergebracht in de daartoe opgerichte stamrecht-bv (belanghebbende). Daarbij is gebruikgemaakt van de toen geldende stamrechtvrijstelling. Het stamrechtkapitaal is in 2014 in één keer uitgekeerd. In sprongcassatie is in geschil de toedeling van de heffingsbevoegdheid over deze uitkering ineens onder het belastingverdrag Nederland-Verenigde Staten 1992 (hierna: Verdrag).
Rechtbank Noord-Holland (6 april 2016, nr. 15/3918, NTFR 2016/1254) heeft overwogen dat de uitkering ineens het belastbare feit vormt. Naar het oordeel van de rechtbank ziet het Verdrag niet op deze uitkering en is louter Nederlands recht van toepassing.
De vastgestelde feiten doen A-G Niessen vermoeden dat de ontslagvergoeding is verstrekt in de vorm van een recht op een lijfrente in de zin van art. 19, lid 5, Verdrag, dat ingevolge het eerste lid aan Nederland ter belastingheffing is toegewezen. In elk geval vindt na de verkrijging van dit recht geen belastbaar feit meer plaats waarop het Verdrag van toepassing is. Naar de mening van de advocaat-generaal heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat op de ontslaguitkering ineens in 2014 louter Nederlands recht van toepassing is. Bijgevolg mist het door belanghebbende aangehaalde commentaar bij het OESO-Modelverdrag in de onderhavige zaak relevantie.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in sprongcassatie van belanghebbende ongegrond moet worden verklaard.
Commentaar
Belanghebbende ontvangt in 2012 een ontslagvergoeding van zijn Nederlandse werkgever. Hij is in de periode van ruim tien…