Naar de inhoud

Opheffen van onverdeeldheid vóór ruilverkaveling?

Een verkrijging krachtens wettelijke ruilverkaveling wordt voor de overdrachtsbelasting beschouwd als een zelfstandige wijze van verkrijgen (arrest van 7 mei 1997, FBN 1998, nr 12). Dit brengt mee dat alle verkrijgingen die vóór de ruilverkaveling hebben plaatsgevonden, hun betekenis hebben verloren. Ondanks dat de bij ruilverkaveling betrokken onroerende zaken zonder overdrachtsbelasting kunnen worden toegedeeld (artikel 15.1.l WBR), kan de ruilverkaveling nadelige invloed hebben op onroerende zaken die tot een onverdeeldheid behoren. Dit is aan de orde in de volgende 4 situaties:

1. Stel in de ruilverkaveling wordt een onroerende zaak betrokken die behoort tot een onverdeelde nalatenschap. Als de boedel wordt verdeeld ná de ruilverkaveling is geen sprake van een uitgezonderde verkrijging in de zin van artikel 3 onderdeel b WBR.

2. Stel A heeft met toepassing van artikel 15.1.e WBR een onroerende zaak ingebracht in een maatschap. Als de onroerende zaak na een ruilverkaveling wordt toegedeeld aan A, geldt de vrijstelling van artikel 15.1.f WBR niet. Voor de WBR is de uiteindelijk toegedeelde zaak niet via artikel 15.1.e WBR ingebracht (de ruilverkaveling neemt die plaats in) en daardoor is aan deze eis van artikel 15.1.f WBR niet voldaan.

3. Stel twee samenwoners verbreken hun relatie. Indien hun gezamenlijke onroerende zaak ná de ruilverkaveling wordt verdeeld, kan de vrijstelling van artikel 15.1.g WBR niet worden toegepast, omdat het toegedeelde onroerend goed niet is verkregen gedurende de samenwoning.

4. Stel een onroerende zaak wordt binnen zes maanden doorgeleverd. Een tussentijdse ruilverkaveling verhindert de toepassing van…