Naar de inhoud

Proportionele aansprakelijkheid, kansschade en verlies van een kans in het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht (I)

1. Inleiding

Het uitgangspunt van het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht is dat schade alleen vergoed behoeft te worden, als de benadeelde tot genoegen van de rechter die over zijn eis tot schadevergoeding oordeelt, bewijst dat er condicio sine qua non-verband bestaat tussen het schadefeit en de schade. Als de eiser slaagt in het bewijs, waarvoor voldoende is dat het oorzakelijk verband met een redelijke mate van zekerheid waarschijnlijk is2, krijgt hij de schade volledig vergoed. Slaagt hij niet in dat bewijs, dan krijgt hij in het geheel geen schade vergoed. Dit wordt het alles-of-niets-principe genoemd. De toepassing daarvan wordt niet altijd als bevredigend ervaren. De leerstukken ‘proportionele aansprakelijkheid’ en ‘verlies van een kans’ komen de benadeelde op dit punt tegemoet. In een arrest van 21 december 2012 (Deloitte/Hassink)3 heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat deze beide leerstukken behoren tot het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. Proportionele aansprakelijkheid is door de Hoge Raad aanvaard in het arrest van 31 maart 2006 (Nefalit/Karamus)4, en verbijzonderd in het arrest van 24 december 2010 (Fortis/Bourgonje)5. Het leerstuk van het verlies van een kans heeft volgens de Hoge Raad oudere papieren. Dat is reeds aanvaard in het arrest van 24 oktober 1997 (Baijings/mr. H)6 en herhaald in arresten van 16 februari 2007 (Tuin Beheer)7 en 19 januari 2007 (Kranendonk)8. Aldus de Hoge Raad, die in Deloitte/Hassink ook uitlegt wat beide leerstukken inhouden. Het verlies van een kans staat overigens ook bekend als (…