SAM - Wet bestuur en toezicht rechtspersonen - een overzicht
Auteur bespreekt het wetsvoorstel Bestuur en toezicht rechtspersonen (Kamerstukken II 34491). Het wetsvoorstel strekt ertoe de regels omtrent bestuur en toezicht voor alle rechtspersonen te uniformeren. Daarom wordt de regeling ondergebracht in titel 2.1 BW. Er komt een wettelijke basis voor een RvC bij verenigingen en stichtingen. Ook kan er straks bij alle rechtspersonen worden geopteerd voor een monistisch bestuurssysteem (art. 2:9a BW). Verder komt er een uniforme regeling voor tegenstrijdig belang (art. 2:9 lid 5 BW) en aansprakelijkheid bij faillissement (art. 2:9c en 11c BW).
De stichting en vereniging kennen nochtans formeel geen RvC. In de praktijk komt het echter voor dat er op grond van de statuten een toezichthoudend orgaan (RvT) in het leven is geroepen. Het nieuwe art. 2:11 BW creëert een wettelijke grondslag voor de instelling van een (vrijwillige) RvC bij alle rechtspersonen. De RvC houdt toezicht op het beleid en de (algemene) gang van zaken in de rechtspersoon (en haar onderneming). Slechts natuurlijke personen kunnen commissaris zijn. Zie art. 2:11 lid 1 BW. Een constructie, zoals bij semi-publieke instellingen, waarbij een moederstichting toezichthouder is, is straks dus niet meer mogelijk. Een notaris zal er daarom goed aan doen de sectorspecifieke regels te raadplegen bij het opstellen van statuten. Voorts is het zaaks te weten of bij stichtingen en verenigingen bestaande toezichthoudende organen kwalificeren als RvC. In dat geval zijn namelijk ook de regels omtrent aansprakelijkheid jegens rechtspersoon en curator van toepassing. Zie art. 2:11b en 11c BW.
Een monistisch bestuurssysteem kent geen RvC, maar slechts een bestuur met uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders. De laatste(n) vervullen tezamen de taak die de RvC in een dualistisch systeem vervult, met dien verstande dat zij bestuursverantwoordelijkheid dragen. In het NV- en BV-recht bestaat dit systeem al, zie art. 2:129a en 239a BW. Op grond van het wetsvoorstel gaan deze bepalingen over naar titel 2.1 BW. Hoewel stichtingen en verenigingen zich in de praktijk ook al van dit systeem bedienden, ontbrak daarvoor een wettelijke grondslag. Of een monistisch bestuurssysteem is toegestaan, hangt echter mede af van sectorspecifieke regels.
Ook uniformeert het wetsvoorstel de tegenstrijdigbelangregeling. De stichting kent een dergelijke regeling niet, terwijl voor de vereniging nog altijd is voorzien in een ‘vertegenwoordigingsregeling’, zie art. 2:47 en 57 lid 4 BW. Een besmette bestuurder van een (bijzondere) vereniging mag wél deelnemen aan de besluitvorming, maar kan de rechtspersoon bij tegenstrijdig belang niet vertegenwoordigen. Voor deze rechtspersonen zal aansluiting worden gezocht bij de ‘besluitvormingsregeling’ uit het NV- en BV-recht. Die komt er eveneens voor de RvC. Als een besmette bestuurder of commissaris aan de besluitvorming deelneemt, is er in beginsel sprake van een vernietigbaar besluit, zie art. 2:15 lid 1 sub a BW. Auteur geeft aan dat het bij een eerstvolgende statutenwijziging raadzaam is om (te anticiperen op de nieuwe wetgeving en) een vertegenwoordigingsregeling te laten vervangen door een besluitvormingsregeling.
Het wetsvoorstel introduceert ook een nieuw art. 2:9c BW dat de aansprakelijkheid regelt van bestuurders van een rechtspersoon in geval van faillissement. Het nieuwe art. 2:11c BW verklaart art. 2:9c BW van overeenkomstige toepassing op commissarissen. Soortgelijke bepalingen zijn thans voor NV en BV neergelegd in art. 2:138/149 en 248/259 BW. Krachtens art. 2:50a, 53a en 300a BW gelden deze ook voor commerciële en bijzondere verenigingen en stichtingen. Materieel wijzigt hier niet veel, met dien verstande dat deze bepalingen straks ook gelden voor bestuurders en commissarissen van informele verenigingen en voor verenigingen en stichtingen die niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen. Voor deze soort bestuurders en commissarissen geldt echter bewust niet de zware omkering van de bewijslast als bedoeld in art. 2:9c lid 2 BW. Een curator zal in hun geval alsdan gewoon moeten aantonen dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is.
Auteur sluit af met de conclusie dat uniformering van de regelgeving voor bestuur en toezicht een goede zaak is, ondanks dat deze geen rekening houdt met sectorspecifieke regels voor stichting en (bijzondere) vereniging. Een notaris dient daarmee rekening te houden.
J. Müller, Bb 2016/67
Wetgeving | art. 2:9 BW art. 2:9a BW art. 2:9c BW art. 2:11 BW art. 2:11b BW art. 2:11c BW art. 2:129a BW art. 2:138 BW art. 2:149 BW art. 2:15 BW art. 2:239a BW art. 2:248 BW art. 2:259 BW art. 2:300a BW art. 2:47 BW art. 2:50a BW art. 2:53a BW |
---|---|
Jurisprudentie | |
Officiële publicaties | |
Europese regelgeving | |
Soort nieuws | Wetgeving |
Publicatiedatum | 03-11-2016 |
Nummer | 2016/0773 |