Sign. - 292. Creditering rekening begunstigde op dag van verlening surseance aan opdrachtgever van betaling (Rb. Limburg 15 februari 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:1517, «JOR» 2017/142, m.nt. mr. G.G. Boeve)
In deze zaak draait het om de vraag of de regel van JPR/Gunning ook voor (een voorlopige) surseance van betaling geldt. Deze regel houdt in dat een curator steeds het betaalde kan terugvorderen waarmee na het intreden van de faillissementstoestand de rekening van de schuldeiser is gecrediteerd. De Rechtbank Limburg beantwoordt deze vraag bevestigend.
Voorop wordt gesteld dat in faillissementen die na HR 20 maart 2015, «JOR» 2015/251, m.nt. NEDF (JPR Advocaten/Gunning q.q.) worden uitgesproken, de curator op grond van art. 23 Fw steeds alle bedragen kan terugvorderen waarmee de rekening van de crediteur na de aanvang van de dag van de faillietverklaring van de debiteur is gecrediteerd. In dit arrest komt de Hoge Raad uitdrukkelijk terug op eerdere jurisprudentie zoals HR 31 maart 1989, NJ 1990/1 (Vis q.q./NMB) met betrekking tot de uitvoering van betaalopdrachten op of na de datum van faillietverklaring van de rekeninghouder. Sinds het arrest Vis q.q./NMB gold de regel dat de curator van de rekeninghouder het overgemaakte bedrag kon terugvorderen van de ontvanger, indien de bank van de schuldenaar voor de aanvang van de dag van de faillietverklaring niet alle handelingen had verricht die nodig waren ter effectuering van de betaling. In JPR Advocaten/Gunning q.q. kiest de Hoge Raad een andere koers. De Hoge Raad vindt het – bij nader inzien – beter stroken met de in art. 23 Fw neergelegde regel dat de schuldenaar met ingang van de dag van de faillietverklaring het beheer en de beschikking over zijn vermogen verliest om…