Sign. - Is een gefaciliteerde fusie als bedoeld in artikel 2:333 BW ook mogelijk indien een van de fuserende vennootschappen aandelen in haar eigen kapitaal houdt?
Art. 2:333 BW bevat een aantal uitzonderingen op de hoofdregel van art. 2:311 lid 1 BW, dat de aandeelhouders van de verdwijnende vennootschap bij een fusie aandeelhouder worden van de verkrijgende vennootschap. Onder de uitzonderingen vallen onder andere de moeder-dochterfusie (art. 2:333 lid 1 BW) en de zusterfusie (art. 2:333 lid 2 BW). In de praktijk rijst de vraag of een beroep op de vrijstelling van art. 2:333 lid 1 en 2 BW ook mogelijk is als een van de fuserende vennootschappen aandelen in haar eigen kapitaal houdt. De schrijver tracht deze vraag te beantwoorden aan de hand van verschillende casusposities en komt tot de conclusie dat dit bij een moederdochterfusie te rechtvaardigen is, maar dat het maar de vraag is of dat ook voor een zusterfusie geldt. De schrijver doet enkele suggesties die zouden leiden tot zekerheid dat de in art. 2:333 BW opgenomen vrijstelling van toepassing is. (V&O 2012, nr. 4, p. 57, mr. B.P. Buirma)