Sign. - Einde arbeidsovereenkomst door beëindigingsovereenkomst of ontbinding kantonrechter? Gevolgen voor aanvraag WW-uitkering
Werknemers zijn in 2003 respectievelijk 2004 in dienst getreden van werkgever. Omdat de functies van werknemers zijn komen te vervallen als gevolg van reorganisatie, heeft werkgever in april 2008 de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomsten te ontbinden per 1 juli 2008 onder toekenning van een vergoeding aan werknemers. Zowel werknemers als werkgever geven aan af te zien van een mondelinge behandeling. Bij beschikkingen van 21 juli 2008 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomsten van partijen met ingang van 22 juli 2008 ontbonden, met toekenning aan werknemers van een vergoeding. Het UWV heeft vervolgens geweigerd werknemers eerder dan 1 september 2008 een WW-uitkering te verstrekken in verband met de fictieve opzegtermijn (art. 16, lid 3 WW). Werknemers komen niet in bezwaar of beroep tegen de beslissing van de uitkeringsinstantie. Zij vorderen in hoger beroep loon/vergoeding en stellen dat het aan werkgever te wijten is dat zij niet per 1 augustus maar pas per 1 september een WW-uitkering ontvangen. Werkgever voert verweer. Het hof stelt voorop dat voor het tot stand komen van een beëindigingsovereenkomst de algemene regels voor de totstandkoming van overeenkomsten gelden. Daarvoor is nodig dat er wilsovereenstemming is tussen partijen. Partijen moeten het in ieder geval eens zijn over de essentialia van de beëindigingsovereenkomst, zoals het einde van het dienstverband als zodanig, het tijdstip van de beëindiging en het wel of niet toekennen van een vergoeding. Het sluiten van een beëindigingsovereenkomst is in beginsel vormvrij. Vaststaat dat, nadat werkgever op 24 april 2008 ontbindingsverzoeken bij de kantonrechter had ingediend, opnieuw overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden over (de voorwaarden voor) beëindiging van het dienstverband van werknemers. Werknemers…