Sign. - Ingangsdatum wettelijke rente over gebruiksvergoeding echtelijke woning (Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:374)
M en V zijn in 1991 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2013 door echtscheiding is ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat M gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking gebruik mag maken van de echtelijke woning. Het verzoek van V om een gebruiksvergoeding wordt afgewezen. In hoger beroep heeft het hof de door M aan V te betalen gebruiksvergoeding vastgesteld op € 2.000 per maand ‘ingaande per 22 mei 2013, de datum waarop het huwelijk van partijen is ontbonden en de werking van artikel 1:81 BW is geëindigd, tot en met de dag dat het gebruik van de woning door de man eindigt en de vrouw in staat is gesteld de woning te gebruiken. Voormeld bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, telkens vanaf de eerste dag van (...) iedere maand dat de man de gebruiksvergoeding is verschuldigd en deze niet heeft voldaan.’
In cassatie klaagt M dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door aan de verplichting tot voldoening van de gebruiksvergoeding met terugwerkende kracht de verplichting tot voldoening van wettelijke rente te verbinden. De aanspraak op de gebruiksvergoeding ontstaat eerst op de datum van de beschikking van het hof, zodat eerst op dat moment een betalingsverplichting ontstaat. De beslissing van het hof om een verplichting tot betaling van de wettelijke rente op te leggen met terugwerkende kracht tot 22 mei 2013 is dan ook onjuist, aldus M.
De Hoge Raad acht de klacht gegrond. De vordering van V op M tot voldoening van een gebruiksvergoeding, die het hof kennelijk heeft toegewezen op de voet van artikel 1:165 BW, is eerst…