Sign. - Periodiek verrekenbeding wordt niet ‘overruled’ door finaal verrekenbeding (Rechtbank Noord-Holland 13 januari 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:107)
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In de huwelijkse voorwaarden is een periodiek verrekenbeding opgenomen, waaraan is toegevoegd: ‘De echtgenoten sluiten uitdrukkelijk de (analoge) toepassing van de bepalingen van het wettelijk deelgenootschap, opgenomen in de artikelen 1:129 en 1:132 tot en met 1:145 van het Burgerlijk Wetboek, bij uitvoering van het onderhavige verrekeningsbeding uit, aangezien die verrekening niet verder mag kunnen strekken dan verrekening van inkomen op de wijze als in lid 1 bepaald; met name is het niet de bedoeling dat, behoudens de werking van een eventueel in deze akte overeengekomen zogenaamd finaal verrekeningsbeding, bijvoorbeeld waardevermeerdering van eigen vermogen in de verrekening wordt betrokken.’ Verder hebben partijen in hun huwelijkse voorwaarden bepaald dat in geval van echtscheiding er verrekening van hun vermogens plaatsvindt ‘zo, dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de echtgenoten een beperkte gemeenschap van goederen had bestaan, omvattende: de woningen bij de echtgenoten of een van hen in gebruik, de voor de verkrijging daarvan aangegane financieringen en de daarbij medeverbonden polissen van levensverzekering (...).’ Naar aanleiding van hun echtscheiding twisten M en V thans over de vraag of uitsluitend op grond van het finaal verrekenbeding moet worden afgerekend, of dat tevens uitvoering moet worden gegeven aan het periodiek verrekenbeding door artikel 1:141 lid 3 BW. Volgens M blijkt uit HR 19 januari 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ1106) en HR 1 februari 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BB9781) dat het periodiek verrekenbeding wordt ‘…