Sign. - Schorsing verzet ex art. 29 Fw
Het gaat om een (restant)vordering tot voldoening van een verbintenis uit de boedel. Deze moet in beginsel geldend gemaakt worden door aanmelding ter verificatie (art. 26 Fw). Een aanhangig geding met betrekking tot een dergelijke vordering wordt van rechtswege geschorst, om alleen dan voortgezet te worden indien de verificatie van de vordering betwist wordt (art. 29 Fw). Zijn vóór de faillietverklaring de gedingstukken tot het geven van een beslissing aan de rechter overgelegd, dan is onder andere art. 29 Fw niet toepasselijk (art. 30 lid 1 Fw). Art. 29 Fw wordt weer toepasselijk indien het geding ten gevolge van de beslissing van de rechter wordt voortgezet (art. 30 lid 2 Fw). Art. 29 Fw geldt ook in hoger beroep en ziet uitsluitend op de instantie waar het geding aanhangig is op het moment van de faillietverklaring. Voor wat betreft de procedure die is geëindigd met het arrest van 15 februari 2011 was art. 30 lid 1 Fw van toepassing. Ten tijde van de faillietverklaring van failliet waren door haar reeds de gedingstukken voor arrest aan het hof overgelegd. Van een schorsing van het geding is dus geen sprake geweest. Met het uitbrengen van de verzetdagvaarding werd het geding weer bij het hof aanhangig en werd de instantie heropend (art. 147 Rv). Deze situatie moet op één lijn gesteld worden met die als bedoeld in art. 30 lid 2 Fw. In dit geding heeft niet de curator het rechtsmiddel (verzet) aangewend en daarmee heeft hij een keuze met betrekking tot de verificatie van de vordering gemaakt. Er is onvoldoende aanleiding om af…