Naar de inhoud

Sign. - Urgenda en de trias: enkele staatsrechtelijke kanttekeningen bij het geruchtmakende klimaatvonnis van de Haagse rechter

(NJB 2015, afl. 33, p. 2270-2277)

Professor Schutgens geeft in deze bijdrage vanuit staatsrechtelijk perspectief een beschouwing over de geruchtmakende uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juni 2015 in de Urgenda-zaak. De auteur plaatst twee kritische kanttekeningen bij deze uitspraak. De eerste kanttekening betreft de toepassing van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm in het kader van een algemeen belang-actie (artikel 3:305a Burgerlijk Wetboek). De burgerlijke rechter moet volgens de auteur grote terughoudendheid in acht nemen bij het toepassen van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm in algemeen belangacties. De burgerlijke rechter zou de publieke belangen binnen de privaatrechtelijke zorgvuldigheidsafweging niet strenger mogen toetsen dan hij publiekrechtelijk zou mogen doen en hij zou zoveel mogelijk moeten aansluiten bij concrete publiekrechtelijke normen. Hij moet zich er daarbij van bewust zijn dat het onderling afwegen van algemene belangen van oudsher een taak is van politieke ambten die daartoe democratisch gelegitimeerd zijn. Het is niet aan te raden dat de burgerlijke rechter slechts op basis van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm de belangenafweging in politiek gevoelige kwesties over gaat doen, zeker als de politieke ambten al een afweging hebben gemaakt. De tweede kanttekening die de auteur maakt is dat de rechtbank naar zijn mening onvoldoende rekening heeft gehouden met de ruime beleidsvrijheid die de overheid heeft op het gebied van klimaatbeleid. Een toetsingscriterium dat deze beleidsvrijheid respecteert zou kunnen zijn dat de overheid een serieuze belangenafweging heeft verricht en zich serieuze inspanningen getroost om het klimaatprobleem te bestrijden. Naar de mening van de auteur kan niet worden gezegd dat de Nederlandse overheid in redelijkheid niet tot het huidige klimaatbeleid heeft kunnen komen. De auteur sluit af met de…