Sign. - Vormerkung en derdenbeslag
Volgens het middel heeft het hof miskend dat de Vormerkung als geregeld in art. 7:3 BW niet ertoe strekt de koper te beschermen tegen derdenbeslag op de koopsom, ook niet als dit beslag een hindernis vormt voor de effectuering van het recht van de koper op nakoming van de koopovereenkomst. Het beslag had dus niet (gedeeltelijk) opgeheven mogen worden op de grond dat het de nakoming van de in de openbare registers ingeschreven koopovereenkomst feitelijk onmogelijk maakt. Het onderdeel treft doel. Met de Vormerkung is weliswaar beoogd de koper van een registergoed gedurende zes maanden na de inschrijving van de koop bescherming te bieden in zijn recht op daadwerkelijke nakoming van de koopovereenkomst, maar in art. 7:3 BW lid 3 is limitatief opgesomd welke, nauwkeurig omschreven, rechtsfeiten niet tegen de koper kunnen worden ingeroepen. tot die opsomming behoort niet het hier aan de orde zijnde, blijkens de parlementaire geschiedenis door de wetgever onder ogen geziene, geval van derdenbeslag onder de koper op de koopsom. Hoezeer ook in een dergelijk beslag een hindernis gelegen kan zijn voor de effectuering van het recht van de koper op daadwerkelijke nakoming van de koopovereenkomst, zulks brengt niet mee dat dit beslag moet worden opgeheven vanwege de inschrijving van de koopovereenkomst in de openbare registers op de voet van art. 7:3 BW en de daarmee door de wetgever beoogde bescherming van de koper. De beslissing van het hof is derhalve gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat naar aanleiding van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de voorzieningenrechter de koopsom door verweerders is…