Successierecht: Hof past nettomethode toe bij pensioenimputatie
M overlijdt in 1999. Weduwe V (57 jaar) verkrijgt naast haar erfdeel van ƒ 220.000 een recht op weduwepensioen van ƒ 99.946 per jaar. In geschil is op welke wijze de vrijstelling van successierecht moet worden berekend.
De inspecteur past bij de pensioenimputatie de zogenoemde nettomethode toe. In dat geval komt de latent verschuldigde inkomstenbelasting alleen in mindering op het pensioen voor zover sprake is van cumulatie van successierecht en inkomstenbelasting:
Vrijstelling | ƒ 577.751 | |
Waarde pensioen (11 x ƒ 99.946 =) 1.099.406 | ||
De helft hiervan bedraagt | ƒ 549.703 | |
Latente IB: 30% van (577.751 -/- 165.071) | ƒ 123.804 | |
Pensioenimputatie | ƒ 425.899 | |
Vrijstelling na imputatie | ƒ 151.852 | |
Minimumvrijstelling | ƒ 165.071 |
V berekent de vrijstelling echter volgens de brutomethode:
Vrijstelling | ƒ 577.751 | |
Helft van de waarde van het pensioen | ƒ 549.703 | |
Latente IB: 30% van ƒ 549.703 | ƒ 164.911 | |
Pensioenimputatie | ƒ 384.792 | |
Vrijstelling na imputatie | ƒ 192.959 |
Het Hof overweegt het volgende. In artikel 32 lid 3 SW is bepaald dat de waarde van het weduwepensioen dat is vrijgesteld van successierecht, voor de helft in mindering komt op de vrijstelling van ƒ 577.751, met dien verstande dat na deze korting de vrijstelling niet minder bedraagt dan ƒ 165.071.
Een pensioenaanspraak wordt op de voet van artikel 20.5.b SW verminderd met de inkomstenbelasting die de weduwe verschuldigd…