Tenietgaan van beperkte rechten door afstand of vermenging: hoe schijn kan bedriegen
1. Art. 3:81, lid 3, eerste volzin, BW
Als een beperkt gerechtigde afstand doet van zijn recht gaat dat recht teniet (art. 3:81, lid 2, onderdeel a, BW). Die afstand werkt echter niet ten nadele van hen die op het tenietgaande beperkte recht op hun beurt een beperkt recht hebben (art. 3:81, lid 3, eerste volzin, BW). Deze ‘onder-beperkt gerechtigden’ kunnen hun recht dan blijven uitoefenen alsof de afstand niet had plaatsgevonden en wel in beginsel (behoudens indien bij de vestiging van hun recht iets anders was bepaald), zolang het beperkte recht zou hebben geduurd als daarvan geen afstand was gedaan.2 Hetzelfde geldt als een beperkt recht door vermenging teniet gaat (het geval dat hoofdrecht en beperkt recht in één hand komen).
Voorbeeld 1
A is eigenaar van een perceel grond bezwaard met erfpacht ten gunste van B voor de duur van 10 jaar:
- C heeft voor een vordering op B recht van hypotheek op het erfpachtrecht;
- X heeft beslag gelegd op het erfpachtrecht.
Als het erfpachtrecht eindigt door het verstrijken van de uitgiftetermijn eindigt zowel het hypotheekrecht van C, als het beslag van X.
Als het erfpachtrecht binnen de uitgiftetermijn eindigt door afstand of vermenging heeft dit geen nadelige gevolgen voor onder-beperkt gerechtigde C. Voor hypotheekhouder C bestaat het erfpachtrecht voort alsof er geen afstand of vermenging had plaatsgevonden, zolang de termijn waarvoor het beperkte recht was gevestigd (in dit geval 10 jaar) voortduurt. C kan dus het erfpachtrecht blijven uitwinnen (let op: het hypotheekrecht…