Uitnodigen tot doen van aangifte is discretionaire bevoegdheid van inspecteur
Samenvatting
Voor het hof stelde belanghebbende zich op het standpunt dat de inspecteur niet bevoegd was belanghebbende uit te nodigen aangifte te doen, omdat in zijn geval ‘objectief gezien geen enkele redelijke aanwijzing voor belasting- of inhoudingsplicht’ bestond. Nu de inspecteur belanghebbende toch een aangiftebiljet heeft gezonden, bestond voor belanghebbende geen verplichting om aan die uitnodiging gehoor te geven. Het hof overweegt dat op grond van art. 8, lid 1, AWR ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte gehouden is aangifte te doen. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot het uitnodigen aangifte te doen (het uitreiken van het aangiftebiljet) beschikt de inspecteur over een zekere discretionaire bevoegdheid. De wijze waarop de inspecteur hiervan gebruikmaakt, wordt door de belastingrechter op marginale wijze getoetst. Nu aan belanghebbende in de jaren voor en na 2009 aangiftebiljetten zijn uitgereikt en door belanghebbende ook steeds aangifte is gedaan, is het hof van oordeel dat de inspecteur niet zonder redelijke grond aan belanghebbende een aangiftebiljet heeft uitgereikt. Belanghebbende was dan ook verplicht binnen de door de inspecteur bepaalde termijn aangifte te doen.
(Hoger beroep gegrond.)
Commentaar
Belanghebbende doet zijn uiterste best om de verzuimboete van tafel te krijgen. Een verzuimboete waarvan de inspecteur in hoger beroep heeft verklaard dat een vermindering tot € 49 gerechtvaardigd is. Alle stellingen van belanghebbende stranden echter, waaronder de stelling dat de inspecteur belanghebbende kort gezegd niet had mogen uitnodigen tot het doen van aangifte. Op het verwerpen van deze stelling door het hof valt mijns inziens niet veel af te dingen. Iedereen die daartoe is uitgenodigd, is gehouden aangifte te doen, zo vloeit voort…