Naar de inhoud

Vbi-regime voor dga's: maar wat zijn nu de civielrechtelijke en effectenrechtelijke vereisten?

In dit tijdschrift is al eerder aandacht besteed aan de vrijgestelde beleggingsinstelling (hierna: vbi) in de zin van art. 6a Wet op de vennootschapsbelasting (hierna: Wet VPB 1969) en de vraag of dit nieuwe fiscale regime eveneens openstaat voor de beleggingsvennootschap van de directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) en een tweede belegger.1 Het antwoord vanuit fiscaal oogpunt bleek onder voorwaarden bevestigend, hoewel die conclusie na het besluit van 10 maart 2008 enigszins moet worden genuanceerd.2Naast de fiscale vereisten van art. 6a Wet VPB 1969 moet tevens aan een aantal effectenrechtelijke criteria worden voldaan, doordat art. 6a Wet VPB 1969 verwijzingen naar de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) bevat. In deze bijdrage bespreken wij de verwijzingen naar de Wft en de daaruit volgende Wftverplichtingen en eventueel beschikbare vrijstellingen voor dga’s.

1 Fiscale hoofdlijnen van het vbi-regime

Het vbi-regime is de op punten verbeterde variant van de fiscale beleggingsinstelling uit art. 28 Wet VPB 1969 (hierna: fbi). De fbi verloor namelijk al enige tijd terrein ten opzichte van de Luxemburgse en Ierse fiscale regimes voor beleggingsfondsen. Dat lag vooral aan:

  1. de verplichte dooruitdelingsverplichting van de fbi, op basis waarvan de fbi binnen acht maanden na afloop van een boekjaar haar inkomsten verplicht moet uitdelen aan haar aandeelhouders;

  2. de verplichting om dividendbelasting in te houden op die dooruitdeling;

  3. de als zeer beperkend ervaren aandeelhouders- en financieringseisen.

Het vbi-regime biedt sinds 1 augustus 2007 een alternatief: de vrijgestelde beleggingsinstelling mag vrijelijk beleggingsopbrengsten oppotten, is niet onderworpen aan vennootschaps- en dividendbelasting en…