Verboden rechtspersonen: betekenis en beperkingen van een privaatrechtelijk perspectief
Inleiding
Deze aflevering van het WPNR stelt de vraag centraal wat het privaatrecht kan bijdragen aan de strijd tegen het terrorisme. Bij de beantwoording van die vraag beweegt de blik snel in de richting van rechtspersonen. Hoewel men bij die blikrichting wel vraagtekens kan zetten - de aanslagen in Europa (‘Madrid’, ‘Londen’ en de moord op Theo van Gogh in Amsterdam) lijken met name het werk van kleine groepen zonder formele structuur en zonder veel financiële middelen - is duidelijk dat rechtspersonen een rol kunnen spelen. In deze bijdrage staat de vraag centraal of en hoe het privaatrecht kan worden ingezet om aan de activiteiten en zelfs aan het bestaan van dergelijke rechtspersonen een einde te maken. Uitgangspunt naar geldend recht is art. 2:20 BW. Daarin is neergelegd hoe en onder welke voorwaarden tot een verbod en ontbinding van rechtspersonen kan worden gekomen. In deze bijdrage worden achtergrond, werking, tekortkomingen en mogelijkheden van deze regeling belicht en wordt ingegaan op voorstellen om art. 2:20 BW aan te scherpen als criminele of op terrorisme gerichte organisaties in het geding zijn.1
De verboden rechtspersoon: art. 2:20 BW
In de loop van de tijd is de rechtspersoon minder afhankelijk geworden van overheidserkenning. Waar in de 19e eeuw nog vanzelfsprekend was dat men voor oprichting van rechtspersonen, zowel verenigingen als vennootschappen, goedkeuring van de overheid behoefde2, is dat in de 20e eeuw niet meer het geval. De vrijheid van organisatie staat voorop en heeft ook een nadrukkelijke verankering gekregen in supranationale verdragen zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) waarover in dit themanummer…