Vergoedingsrechten en de natuurlijke verbintenis
Tussen echtgenoten kunnen over en weer, ongeacht het bestaan van enige huwelijksvoorwaarden, om verschillende redenen vergoedingsrechten ontstaan. Art. 1:87 lid 4 BW stelt dat geen vergoedingsrecht ontstaat wanneer wordt gepresteerd op grond van een verbintenis. De natuurlijke verbintenis komt in de rechtspraak ook steeds vaker voor om vermeende vergoedingsrechten af te weren. In deze bijdrage ga ik na bij welke vergoedingsrechten in het huwelijksvermogensrecht de natuurlijke verbintenis een rol kan spelen.
1. Inleiding
De meest voor de hand liggende redenen voor het bestaan van vergoedingsrechten zijn de reprise (art. 1:95 lid 1BW) en de récompense (art. 1:95 lid 2 BW). Dan bezit ten minste een van de echtgenoten privévermogen waarmee een gemeenschapsgoed is gefinancierd (reprise) of is gemeenschapsgeld gebruikt om (geheel of ten dele) een privégoed te betalen (récompense). Met betaling kan gelijk worden gesteld de aflossing van een geldlening die heeft gestrekt om het goed oorspronkelijk aan te schaffen of de betaling van premies van een kapitaalverzekering, waarmee achteraf uit de uitkering de geldlening geheel of ten dele zal worden betaald, de zogenoemde indirecte financiering.
Uiteraard kan het ook zo zijn dat de ene echtgenoot uit zijn privévermogen geld ter beschikking heeft gesteld om een privégoed van de ander te helpen financieren. Dit kan wanneer de echtgenoten in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, maar zal meer voorkomen bij mensen die op huwelijksvoorwaarden zijn gehuwd.
Ook kunnen vergoedingsrechten ontstaan op grond van huwelijksvoorwaarden die de echtgenoten tot een (periodieke of finale) verrekening verplichten. Wanneer een periodieke verrekenplicht tijdens het huwelijk niet wordt nagekomen, blijft de verplichting tot verrekening bestaan…