Verknochtheid en immateriële schadevergoeding
De vraag of een vergoeding voor immateriële schade (smartengeld) verknocht is, werd door de Hoge Raad aanvankelijk ontkennend beantwoord. Inmiddels is de Hoge Raad van gedachten veranderd. De laatste uitspraak van de Hoge Raad over deze materie roept echter nieuwe vragen op.
1 Ontwikkeling
Met betrekking tot de vraag of een uitkering wegens smartengeld verknocht was, nam de Hoge Raad aanvankelijk een duidelijk standpunt in. In het arrest HR 3 januari 1986, NJ 1987, 73, besliste de Hoge Raad dat smartengeld in de gemeenschap viel. De Hoge Raad overwoog:
“Het recht op vergoeding van een nadeel als waarvan in dit geval sprake is, te weten een nadeel dat niet bestaat in vermogensschade, moet - voor zover hier van belang - worden aangemerkt als een goed in de zin van artikel 94 lid 1, wanneer een vordering terzake is ingesteld voor of staande het huwelijk van de echtgenoten. (...)
Naar de hoofdregel van lid 1 omvat de gemeenschap ‘alle’ tegenwoordige en toekomstige goederen der echtgenoten. Er is geen reden om voor een geval als het onderhavige een uitzondering op deze hoofdregel aan te nemen; de enkele omstandigheid dat het hier naar ’s hofs vaststelling gaat om een vergoeding voor ‘door de man hoogst persoonlijk ondergaan leed’ brengt niet mee dat hier sprake is van een ‘verknochtheid’ in de zin van lid 3, die zich ertegen verzet dat dit recht in de gemeenschap valt.”
Veel motivering treft men in deze uitspraak niet aan. Smartengeld valt, zo zegt de Hoge Raad, in de gemeenschap, omdat er geen reden is om aan te nemen dat smartengeld…