Naar de inhoud

Verlenging van erfpachtrecht leidde tot heffing van overdrachtsbelasting

Samenvatting

X c.s. hebben sinds 1976 percelen grond in erfpacht voor een periode van 30 jaar. In 2006 worden de erfpachtrechten opnieuw voor 30 jaar gevestigd. Volgens X c.s. zijn zij hierbij geen overdrachtsbelasting verschuldigd omdat zij van mening zijn dat zij destijds voortdurende erfpachtrechten hebben verkregen en dat slechts de jaarlijkse vergoeding is gewijzigd.

Tekst

De Rechtbank oordeelt als volgt. In artikel 6 lid 2 WBR is bepaald dat een wijziging van een beperkt recht wordt beschouwd als de afstand van dat recht tegen verkrijging van een nieuw beperkt recht. In dat geval is overdrachtsbelasting verschuldigd over het verschil in waarde tussen de beperkte rechten. Wordt uitsluitend de schuldplichtigheid gewijzigd, dan wordt het bedoeld verschil op nihil gesteld (artikel 9 lid 2 WBR). In casu moet de vraag worden beantwoord of de in de akte van 23 november 2006 beschreven erfpachtrechten gelden als een wijziging van beperkte rechten dan wel als een vestiging van nieuwe beperkte rechten.

De stelling dat X c.s. destijds voortdurende erfpachtrechten hebben verkregen, kan niet worden gevolgd. Vaststaat dat de erfpachtrechten zijn afgelopen op 1 november 2006 en dat op 23 november 2006 de erfpachtrechten wederom voor de duur van 30 jaar zijn gevestigd. De akte van 23 november 2006 biedt daarom geen steun aan de stelling van X c.s. dat zij reeds vóór het opmaken van deze akte voortdurende erfpachtrechten hebben verkregen. Dat de eigenaar van de grond reeds in 1992 per brief heeft verklaard ermee in te stemmen dat het erfpachtcontract met 30 jaar wordt verlengd, betekent niet dat het erfpachtrecht van een tijdelijk recht is omgezet in voortdurende rechten. …