Naar de inhoud

Verslaving en de Wet Bopz: de Rotterdamse Richtlijn

In december 2004 kwam de 'Rotterdamse Richtlijn voor de beoordeling van verslaafden i.v.m. de Rechterlijke Machtiging' uit, een blauwdruk voor de zorg voor verslaafden en een consensusdocument voor de onderling sterk verdeelde (medische en juridische) professionals. Andere Rotterdammers1 kondigden al een verschuiving aan van het verslavingsparadigma: van 'eigen verantwoordelijkheid' naar 'gedrag verklaard uit een geestesstoornis'.
De Rotterdamse Richtlijn (RR) heeft een inhoudelijk uitgangspunt: verslaving wordt beschouwd als een naar chroniciteit neigende hersenaandoening, met een biologische basis (bijvoorbeeld overerfbaarheid en hersenveranderingen).
Hoe nu dit uitgangspunt over verslaving te vertalen in juridische stappen? Ofwel met welke argumentatie kunnen de criteria van de Wet Bopz worden toegepast?
Enkele psychiaters en een juriste (Het Rotterdamse P5-overleg) hebben Bopz-jurisprudentie gebruikt om de begrippen stoornis en gevaar te relateren aan verslaving. In een overzichtelijke brochure beschrijven zij een richtlijn, die bestaat uit een basisdocument, een richtsnoer en bijlagen.
In het basisdocument worden 'stoornis der geestvermogens' en 'gevaar' kort toegelicht, met gebruikmaking van jurisprudentie. Het gebruik van verslavende middelen alléén wordt niet als stoornis beschouwd; wél als het gebruik in combinatie voorkomt met een persoonlijkheidsstoornis, een oordeels- of kritiekstoornis of een andere comorbide psychiatrische stoornis. Men spreekt van een stoornis als de mogelijkheid tot denken, oordelen, willen, voelen en doelgericht handelen is verstoord. Het gevaar zit in het gedrag dat voortkomt uit de verslaving.
Het richtsnoer is een praktische aanwijzing over het soort machtiging (de 'voorlopige') en het zó invullen van een geneeskundige verklaring, dat de rechter zich…