Vervalbeding in huwelijkse voorwaarden onredelijk?
Samenvatting
Op 15 september 2006 wees de Hoge Raad een arrest waarin de vraag aan de orde is of een vervalbeding inzake vorderingen met betrekking tot te veel betaalde kosten van de huishouding vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn, tenzij degene die zich op het vervalbeding beroept feiten of omstandigheden kan stellen en - zo nodig - bewijzen die er in het gegeven geval voor zorgen dat het beroep op dit beding niet onredelijk is. Met andere woorden: behoort de leer uit het arrest Rensing/Polak (HR 19 januari 1996, NJ 1996, 617; JBN 1996, nr. 28) ook toepassing te vinden ten aanzien van vervalbedingen die zijn opgenomen met betrekking tot de correcte afrekening van de kosten der huishouding?
Tekst
De feiten
Man en vrouw waren in 1974 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden. In de desbetreffende huwelijkse voorwaarden komen - onder meer - de volgende bepalingen voor:
“Artikel 1: Tussen de echtgenoten zal geen enkele gemeenschap van goederen, welke ook, bestaan.
Artikel 3:
-
De kosten der huishouding, daaronder begrepen die van de verzorging en opvoeding der kinderen, en de belastingschulden, voor zover zij uit de inkomsten plegen te worden voldaan, worden door de man gedragen en betaald.
-
Het vorderingsrecht jegens de andere echtgenoot tot het bijdragen in kosten en belastingschulden als voormeld, vervalt bij het einde van het kalenderjaar, volgende op het jaar waarin die kosten zijn betaald, respectievelijk die belastingschulden definitief zijn vastgesteld”.
De man had aanvankelijk inkomsten uit arbeid. Op een gegeven moment is door de man op grond van een fiscaal advies afgezien van…