Voor de vaststelling of een vliegtuig voor commerciële doeleinden wordt gebruikt is het gebruik van de huurders bepalend
Samenvatting
Belanghebbende is eigenaresse van een vliegtuig. Zij heeft het vliegtuig verhuurd aan derden tegen een prijs naar rato van de feitelijk gevlogen tijd. De kosten van brandstof waren in de huurprijs inbegrepen. Belanghebbende stelt recht te hebben op teruggaaf van accijns voor brandstof die tijdens de verhuur van het vliegtuig werd verbruikt, op de grond dat geen sprake is van een plezierluchtvaartuig. Het oordeel van hof Den Haag dat geen sprake is van een plezierluchtvaartuig omdat belanghebbende het vliegtuig op commerciële basis verhuurde, en er dus sprake is van gebruik door de eigenaar voor commerciële doeleinden is volgens de Hoge Raad onjuist. Van belang is namelijk welk gebruik de huurders van het vliegtuig maakten. Uit de door belanghebbende overgelegde logboeken, tankbonnen et cetera kan niet met zekerheid worden afgeleid dat de huurders het vliegtuig voor commerciële doeleinden hebben gebruikt.
(Hoger beroep gegrond.)
Commentaar
Dit luchtvaartuig heeft al eerder onze aandacht gehad. In NTFR 2011/415 schreven wij naar aanleiding van deze zaak dat voor Wet Accijns de nadruk ligt op het gebruik van het luchtvaartuig. Belanghebbende beschikte volgens de inspecteur niet over een administratie waaruit aannemelijk werd dat het luchtvaartuig gebruikt werd voor commerciële doeleinden. En om die reden was de naheffingsaanslag Accijns terecht opgelegd. Dat vond A-G Van Hilten ook. Daarnaast besteedde de advocaat-generaal in haar conclusie aandacht aan de verdeling van de bewijslast. Wij onderschreven het standpunt van de advocaat-generaal en waren vooral benieuwd naar de zwaarte van de bewijslast voor de belanghebbende.
In de onderhavige verwijzingsuitspraak van Hof Amsterdam wordt de zaak beslecht. Daarbij houdt Hof Amsterdam uiteraard rekening met hetgeen de Hoge Raad…