Werpt het bodemrecht het net te ver uit?
1. Inleiding
Ter zake van bepaalde zakelijke belastingschulden kan de Nederlandse fiscus zich niet alleen verhalen op de goederen van de belastingschuldige. Volgens art. 22, lid 3 Invorderingswet 1990 (hierna: Iw 1990) kan hij zich ook verhalen op zogenoemde roerende bodemzaken die uit hoofde van eigendomsvoorbehoud, huurkoop of financial lease (nog) toebehoren aan een derde. Oorspronkelijk was het bodemrecht bedoeld om te voorkommen dat het verhaal van de fiscus wordt uitgesloten doordat misbruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om de eigendom van zaken over te dragen aan derde partijen.2 Zoals de lijst van derden op wier rechten inbreuk wordt gemaakt laat zien, wordt het bodemrecht heden echter vooral gezien als een wapen van de fiscus in de wedloop met financiers en leveranciers om de goederen van de schuldenaar.3 Door dit bodemrecht maakt de staat inbreuk op het eigendomsrecht van deze derde zonder dat duidelijk is wat deze derde te maken heeft met de belastingschulden van de belastingschuldige. De lastige rechtvaardiging van deze inbreuk en de angst dat het bodemrecht de kredietverlening en ten gevolge van ontwijkingsconstructies het goede functioneren van bedrijven zou kunnen belemmeren, doen twijfelen aan de wenselijkheid van het bodemrecht.
De wetgever werkt ondertussen ijverig aan de versteviging van het bodemrecht binnen de bestaande regeling, zoals het in 2013 ingevoerde art. 22bis Iw 1990 laat zien. Ook art. 22bis Iw 1990 is echter geen in art. 70 Iw 1990 bedoelde definitieve regeling van het bodemrecht.4 Het juridische bestaan van het bodemrecht hangt derhalve af van het wetsvoorstel 22 942 dat sinds meer dan 20 jaar wacht op behandeling in de Tweede Kamer. Gezien deze onzekerheid en…