Wet op belastingen van rechtsverkeer Art. 15.1g
De vrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel g heeft als ratio, dat bij beëindiging van samenwoning een gezamenlijk door de samenwoners voor gelijke delen verkregen onroerende zaak belastingvrij aan één kan worden toegedeeld. De situatie is hiermee vergelijkbaar met de regeling van art. 3, lid 1, onderdeel b voor gehuwden (verdeling huwelijksgemeenschap). Onder samenwoners vallen zowel ongehuwde als gehuwde samenwoners. Dit laatste heeft met name betrekking op degenen die buiten algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd.
De vrijstelling heeft twee voorwaarden waarbij de eerste voorwaarde is dat de onverdeeldheid tussen de samenwoners is ontstaan door gezamenlijke verkrijging. De gezamenlijke verkrijging voor gelijke delen is in die zin wel genuanceerd dat de verhouding maximaal 60:40 mag bedragen.
De tweede voorwaarde is dat de toedeling geschiedt aan één van de gezamenlijke verkrijgers dan wel een rechtsopvolger onder algemene titel van één van de gezamenlijke verkrijgers.
Bij de wetswijziging van 29 december 1995 (Wet van 18 december 1995 inzake bestrijding btw-constructies) is art. 15, lid 1, onderdeel g danig gewijzigd. Reden voor deze ingrijpende wijziging is dat in toenemende mate oneigenlijk gebruik van de vrijstelling werd geconstateerd. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1994-1995, 24 172, nr. 3) is het volgende voorbeeld gegeven van oneigenlijk gebruik:
'De huidige verkrijger van een onroerende zaak die voorziet dat hij die zaak op termijn zal overdragen aan een bepaald persoon, kiest er voor die zaak niet voor de volle 100% in eigendom ter verkrijgen, maar – met het oog op…