Naar de inhoud

Zaaksvervanging bij de rechten van gebruik en bewoning

Samenvatting

Nu de rechten van gebruik en bewoning bijzondere vormen van vruchtgebruik zijn geworden, kan de gerechtigde de zaak waarop zij rusten vervreemden, zelfs zonder toestemming van de hoofdgerechtigden indien de kantonrechter hem daartoe machtigt (art. 3:212 lid 3 BW). Maar zijn recht kan hij niet vervreemden of bezwaren en hij mag de zaak niet door een ander laten gebruiken. Wanneer de ouders, gerechtigd tot de rechten van gebruik en bewoning van de gezinswoning waarvan de kinderen hoofdgerechtigden zijn, willen verhuizen naar een kleinere woning is een nieuwe vestiging van het recht van gebruik en bewoning niet nodig door toepassing van de regel van zaaksvervanging. Problemen die niettemin kunnen rijzen worden in casu besproken.

Tekst

1. Inleiding

De rechten van gebruik en bewoning hadden onder het recht van vóór 1 januari 1992 een eigen aard; thans zijn zij echter als species van het recht van vruchtgebruik te zien, aldus ook Asser-Mijnssen-Davids-Van Velten (1996), nr 328. Dit heeft voor de rechtspraktijk belangrijke consequenties.

Vruchtgebruik is een beperkt recht dat niet in Boek 5 maar in Boek 3 is geregeld, artt. 3:201 t/m 226 BW.

De reden hiervan ligt in het karakter van het recht, dat behalve op zaken ook op vermogensrechten kan worden gevestigd.

Artikel 3:201 BW spreekt dan ook terecht over goederen waarop het recht kan rusten, artikel 3:1 BW.

Artikel 3:226 BW wekt de indruk dat het recht van gebruik slechts op een zaak zou kunnen rusten.

Uit de parlementaire geschiedenis blijkt echter dat een ruimere opvatting moet worden gevolgd.