Naar de inhoud

Aan wie moet de opzegging van een erfpacht worden betekend?

Inleiding

Iedere opzegging van een erfpacht dient te geschieden bij een exploot (art. 5:88 lid 1 BW). Indien de erfpacht wordt opgezegd wegens - kort weer gegeven - canonachterstand of ernstige wanprestatie, dan dient de opzegging op straffe van nietigheid tevens betekend te worden aan degenen die in de openbare registers stonden ingeschreven als beperkt gerechtigde of beslaglegger op de erfpacht (art. 5:87 lid 2 tweede zin BW). Deze wetsbepaling roept een tweetal vragen op:

  1. Wie heeft te gelden als beperkt gerechtigde of beslaglegger op de erfpacht?

  2. Per welk moment moet worden bepaald wie de in de openbare registers ingeschreven beperkt gerechtigde of beslaglegger is aan wie de opzegging betekend moet worden?

Zonder overlegging van de exploten van betekening aan bedoelde beperkt gerechtigde of beslaglegger wordt de inschrijving van een opzegging in geval van art. 5:87 lid 2 BW in de openbare registers geweigerd (art. 5:88 lid 2 BW).

Heisterkamp1 is van mening dat onder “beperkt gerechtigde op de erfpacht” ook moeten worden verstaan de gerechtigde tot een ondererfpacht en de gerechtigde tot een erfdienstbaarheid (gevestigd door de erfpachter). Omdat naar mijn mening in de literatuur2 de mening van Heisterkamp ten onrechte wordt bevestigd, zal in deze bijdrage een antwoord worden gegeven op bovenstaande vragen. Al met al kom ik tot de volgende conclusies:

  1. het begrip “beperkt gerechtigde of beslaglegger op de erfpacht” dient - in tegenstelling tot hetgeen in de literatuur is vermeld - restrictief te worden uitgelegd; en

  2. de opzegging van de erfpacht behoeft alleen betekend te worden aan de beperkt gerechtigde of beslaglegger die ten tijde van de…