Aandeelhoudersovereenkomst in strijd met dwingend recht (Hof Amsterdam 13 januari 2015 (Kekk/Delfino))
1. Inleiding; hoe dwingend is dwingend recht?
Volgens art. 2:25 BW kan van de in Boek 2 vervatte regels van dwingend recht in statuten slechts worden afgeweken “voor zover dat uit de wet blijkt”. Volgens de op jurisprudentie gebaseerde literatuur strekt het uit art. 2:25 BW voortvloeiend dwingend recht er niet toe om de contractsvrijheid te beperken.2 Met andere woorden: indien de wet bepaalt dat iets niet in de statuten geregeld kan worden, betekent dit nog niet dat dit niet bij (aandeelhouders)-overeenkomst zou kunnen.
Hoe moet de verhouding tussen statuten en aandeelhoudersovereenkomst worden gezien? Een statutaire regeling staat niet per definitie boven een daarvan afwijkende contractuele regeling.3 Statutaire en contractuele regelingen kunnen naast elkaar bestaan. Of de statutaire regeling prevaleert boven de contractuele, kan blijken uit de bedoeling van partijen. Indien blijkt dat partijen met de statutaire regeling hebben beoogd de eerder gemaakte contractuele regeling terzijde te stellen, prevaleert de statutaire regeling. Indien dit niet kan worden vastgesteld, moet in beginsel ook de contractuele regeling worden nageleefd.4
Dit betekent niet dat uit het rechtspersonenrecht geen nietigheid of vernietigbaarheid van (aandeelhouders)overeenkomsten kan voortvloeien. Voor de vraag of in een overeenkomst van dwingend vennootschapsrecht kan worden afgeweken geldt als toetssteen art. 3:40 BW. Dit bepaalt dat een rechtshandeling nietig is als deze door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde.5 Ook bij strijd met een “dwingende wetsbepaling” is het gevolg nietigheid zij het wel met twee, belangrijke, beperkingen. De eerste beperking is dat slechts sprake…