Naar de inhoud

Artikel 10 lid 4 SW: verrekening overdrachtsbelasting met successierecht

Erflaatster heeft onroerend goed verkocht aan haar zoon onder voorbehoud van het zakelijk recht van gebruik en bewoning. De koopprijs bedroeg ƒ 52.500; hierover is 6% overdrachtsbelasting voldaan. Van deze koopsom is bij dezelfde akte ƒ 20.000 kwijtgescholden.

Inspecteur en erfgenaam zijn het er over eens dat ten aanzien van de onroerende zaak sprake is van een fictief erfrechtelijke verkrijging op grond van artikel 10 SW. De omvang van deze verkrijging berekenen partijen op hetzelfde bedrag. De berekening luidt als volgt:

waarde van het onroerend goed ten tijde van de transactie

ƒ 75.000

af: koopsom minus kwijtgescholden deel

ƒ 32.500

: rentegemis

ƒ 2.762

waarde fictieve verkrijging

ƒ 39.738

In geschil is welk gedeelte van de betaalde overdrachtsbelasting in mindering komt op het successierecht. Belanghebbende stelt dit bedrag op 6% van de fictieve verkrijging. De inspecteur stelt de te verrekenen overdrachtsbelasting op 6% van het kwijtgescholden bedrag, omdat alleen deze overdrachtsbelasting cumuleert met het successierecht.

Het Hof overweegt dat de strekking van artikel 10 lid 4 SW is, te voorkomen dat ten aanzien van dezelfde rechtshandeling zowel overdrachtsbelasting als successierecht wordt geheven. De omvang van de fictieve verkrijging is op de juiste wijze berekend. Gelet op die omstandigheid en de strekking van artikel 10 lid 4 SW kan in het onderhavige geval de in mindering te brengen overdrachtsbelasting worden gesteld op 6% van ƒ 39.738 is ƒ 2.348. Het gelijk is mitsdien aan de zijde van belanghebbende.

De staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld.

Hof Den Haag; 4 mei 1993; V-N 1993, …