Naar de inhoud

Artikel 4 WBR

Tijdens het onlangs gehouden FBN Symposium ter ere van het 25-jarig jubileum van dit tijdschrift had ik de eer te mogen spreken over artikel 4 Wet op belastingen van rechtsverkeer. Deze bijdrage vormt een weergave van enkele aspecten die ik tijdens het symposium heb behandeld.

1. Inleiding

Artikel 4 Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR) vormt een uitbreiding van het belastbaar feit in de overdrachtsbelasting. Meer specifiek gaat het om een uitbreiding van het begrip ‘onroerende zaken’ zoals genoemd in artikel 2, lid 1, WBR. Aandelen in rechtspersonen die aan specifieke voorwaarden voldoen worden op grond van artikel 4 WBR gelijkgesteld met onroerende zaken. Het doel van artikel 4 WBR is tweeledig. Op de eerste plaats heeft deze bepaling tot doel te voorkomen dat door middel van het tussenschuiven van rechtspersonen – waardoor formeel gezien niet de onroerende zaak zelf wordt verkregen – heffing van overdrachtsbelasting wordt ontgaan. Artikel 4 WBR kan derhalve worden beschouwd als een antimisbruikbepaling. De vormgeving van artikel 4 WBR bood echter mogelijkheden voor de praktijk om onder de werking van deze bepaling uit te komen. Het gevolg is dat de wetgever in de loop der jaren heeft gemeend artikel 4 WBR op diverse punten verder aan te moeten scherpen. Daarnaast is het doel van artikel 4 WBR om het in wezen gelijke fiscaal gelijk te behandelen door een meer economische benadering. Gelet op deze doelstelling lijkt het in de praktijk mogelijk te zijn om onder omstandigheden bij een verkrijging van aandelen in een ‘artikel 4 rechtspersoon’ aanspraak te maken op overdrachtsbelastingvrijstellingen die zijn geschreven voor de rechtstreekse verkrijging van onroerende zaken.

In deze bijdrage zal ik beide…