Belastingrente is terecht berekend over periode met aanvangstijdstip 1 juli 2013
Samenvatting
Belanghebbende heeft op 26 november 2013 aangifte IB/PVV 2012 gedaan. De inspecteur heeft op 17 januari 2014 een voorlopige aanslag opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte. Dit heeft geleid tot een teruggaaf. Na ontvangst van de voorlopige aanslag heeft belanghebbende geconstateerd dat zij in haar aangifte ten onrechte het negatieve inkomen uit eigen woning in aanmerking heeft genomen. Daarop heeft zij een herziene aangifte ingediend. Op 27 februari 2015 is de aanslag opgelegd overeenkomstig de herziene aangifte. Hierbij is belastingrente in rekening gebracht, berekend over de periode vanaf 1 juli 2013. Belanghebbende verdedigt in hoger beroep dat gelet op de specifieke feiten en omstandigheden van het onderhavige geval afgeweken moet worden van de strikte wettelijke bepaling en dat de begindatum van de periode waarover rente moet worden berekend, moet worden gesteld op 26 november 2013, de datum waarop de aangifte is ingediend, dan wel 20 januari 2014, het moment waarop belanghebbende de teruggaaf tot haar beschikking kreeg. Het hof overweegt dat de regeling van belastingrente een gefixeerde compensatie voor renteschade vormt. Het hof leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de wetgever mede uit eenvoudsoverwegingen bewust heeft gekozen voor een aanvangstijdstip zes maanden na afloop van het belastingjaar, zodat het door de inspecteur gehanteerde aanvangstijdstip bij het berekenen van de verschuldigde belastingrente juist is. Dat de inspecteur bij het opleggen van de voorlopige aanslag het dossier van de partner van belanghebbende niet heeft geraadpleegd, leidt niet tot schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.
(Hoger beroep ongegrond.)
Commentaar
De in rekening te brengen belastingrente volgt rechtstreeks uit de wet. De inspecteur heeft derhalve geen discretionaire bevoegdheid om met bijzondere omstandigheden rekening te houden. Hij is…