Bouwen op andermans grond
Artikel 626 lid 1 OBW bevat de natrekkingsregel. Afwijking van het beginsel van natrekking is slechts mogelijk door het vestigen van een zakelijk recht (het recht van opstal). Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad en de doctrine kan een recht van opstal niet geacht worden te zijn verleend, uitsluitend doordat de grondeigenaar een ander toestaat op de grond te bouwen.
In Onroerend Goed 1991 nr 20, blz. 9 behandelt Mr S. van Essen-Kruseman aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 27 september 1991 het vraagstuk van de vergoeding van kosten aan de bouwer indien deze het gebouwde aan de grondeigenaar afgeeft.
De problematiek was geregeld in de artikelen 658 en 659 OBW. In de casus van genoemd arrest hebben twee zonen grondwerk verricht op een aan hun vader toebehorend onroerend goed. Van belang is dat de zonen vervolgens een besloten vennootschap oprichten, die de bouw van de loods voltooit. De BV failleert en de curator stelt dat de kosten van bouwstoffen en werklonen voor de bouw van de loods door de vader moeten worden gedragen. De BV had met medeweten en toestemming van de vader op diens perceel gebouwd. Onder meer had de curator aangevoerd dat de concrete inhoud van de overeenkomst tussen de vader en diens zonen zeer moeilijk is vast te stellen en dat aangenomen moet worden dat partijen niet hebben beoogd een definitieve vermogensverschuiving tot stand te brengen. De Hoge Raad bepaalt dat de artikelen 658 en 659 OBW in casu toepassing missen en wijst de eis van de curator af.
Voornoemd arrest ligt volgens Van Essen-Krusemann in de lijn van de voorgaande jurisprudentie, waarin…