Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 6 art. 2 (Letselschade) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 20-02-2018 door mr. M.P.L. Schaink

Artikel 2 Tekst van de hele regeling

1.

Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.

2.

Een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

A: Inleiding

Dit artikel beschrijft de werking van de door partijen in acht te nemen redelijkheid en billijkheid. De redelijkheid en billijkheid kunnen zowel aanvullend als beperkend werken, waarmee wordt bedoeld dat de redelijkheid en billijkheid tot meer en andere rechten en verplichtingen kunnen leiden dan uit de wet, gewoonte of rechtshandeling volgt, dan wel de uit de wet, gewoonte of rechtshandeling volgende rechten en verplichtingen juist kunnen inperken.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 2.

C: Kernproblematiek

C.1: Algemeen

De redelijkheid en billijkheid zijn een voorbeeld van ongeschreven objectief recht. Ook ongeschreven objectief recht is een bron van rechten en verplichtingen, naast de gekende bronnen (1) wet, (2) gewoonte en (3) rechtshandeling. De redelijkheid en billijkheid kunnen de hiervoor genoemde bronnen aanvullen (lid 1) en beperken (lid 2). Deze aanvullende en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid vindt van rechtswege plaats, een rechterlijke uitspraak is hiervoor niet vereist.

Tussen de termen ‘redelijkheid’ en ‘billijkheid’ bestaat geen juridisch relevant verschil in betekenis. Het beginsel van redelijkheid en billijkheid moet als één geheel worden gezien, waarbij de delen ‘redelijkheid’ en ‘billijkheid’ elkaar wederzijds aanvullen (MvA II, Parl. Gesch.Boek 6, p. 67).

Anders dan dit artikel doet vermoeden is het beginsel van redelijkheid en billijkheid niet alleen van toepassing bij een rechtsverhouding tussen een schuldeiser en schuldenaar. Op grond van artikel 6:248 BWis elke obligatoire overeenkomst onderworpen aan het beginsel van redelijkheid en billijkheid.

Krachtens de schakelbepaling van artikel 6:216 BWis de redelijkheid en billijkheid zoals beschreven in artikel 6:248 BW eveneens van toepassing op andere dan verbintenissenrechtelijke meerzijdige vermogensrechtelijke rechtshandelingen, voor zover de aard en strekking van de rechtshandeling zich daar niet tegen verzetten. Dit brengt met zich mee dat feitelijk beschouwd het beginsel van redelijkheid en billijkheid van toepassing is op iedere meerzijdige vermogensrechtelijke rechtshandeling.

Artikel 6:2 BW geeft een open norm. Dit betekent dat de eisen van de redelijkheid en billijkheid (mede) afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, moet rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het concrete geval zijn betrokken (artikel 3:12 BW).

Degene die een beroep doet op de redelijkheid en billijkheid, heeft in beginsel ook de stelplicht en bewijslast van de omstandigheden die dat beroep dienen te rechtvaardigen (o.a. HR 1 juli 1977, NJ 1978, 74, ECLI:NL:HR:1978:AB7006 (Elkerbout/Jaspers II) en HR 16 januari 1987, NJ 1987, 553, ECLI:NL:HR:1987:AG5509 (Hooijen/De Tilburgse Hypotheekbank)). Van deze hoofdregel kan blijkens artikel 150 Rvonder omstandigheden worden afgeweken.

In het geval een partij in een civiele procedure geen beroep doet op de werking van de redelijkheid en billijkheid zal de rechter, voor zover daar aanleiding toe bestaat, de rechtsgronden aanvullen en het leerstuk van de redelijkheid en billijkheid uit eigen beweging toepassen.

C.2: Aanvullende werking lid 1

De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid speelt een rol in het geval de rechtsverhouding tussen schuldeiser en schuldenaar een leemte laat en de wet en gewoonte ook geen aanknopingspunt bieden om dit hiaat te dichten.

Of de overeenkomst een leemte bevat die door de redelijkheid en billijkheid zou moeten worden aangevuld, dient door uitleg van de betreffende overeenkomst te worden bepaald. De letterlijke bewoordingen van de overeenkomst hoeven geen doorslaggevende betekenis te hebben bij de uitleg van de overeenkomst, al wordt er in algemene zin wel veel waarde gehecht aan de gekozen bewoordingen, zeker indien er sprake is van een overkomst gesloten tussen professionele partijen en onder auspiciën van ter zake kundige adviseurs (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex).

In het geval dat partijen expliciet zijn overeengekomen dat bepaalde verplichtingen niet zullen gelden, kan die verplichting ook niet uit de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid voortvloeien (HR 10 maart 1961, NJ 1961, 251).

In het geval dat wordt vastgesteld dat een overeenkomst een leemte biedt die door de redelijkheid en billijkheid moet worden opgevuld, dient te worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen dan uit de redelijkheid en billijkheid dienen voort te vloeien. Bij dit vraagstuk spelen de aard van de rechtsverhouding, de gerechtvaardigde belangen van ieder der partijen en de omstandigheden van het bijzondere geval een belangrijke rol (onder meer HR 4 mei 1984, NJ 1984, 670, ECLI:NL:HR:1984:AG4804 (Witjes/Doorduin), HR 19 juni 1987, NJ 1988, 72, ECLI:NL:HR:1987:AC9896 (Esso/Pols) en HR 9 november 1962, NJ 1964, 363). Deze rechten en verplichtingen kwalificeren op hun beurt als gewone civiele verbintenissen. Het niet nakomen van zo’n verplichting geeft een schuldeiser dezelfde bevoegdheden als in andere gevallen van wanprestatie (HR 23 februari 1923, NJ 1923, 802 (Hofman/Triezenberg)).

De gevolgen van de toepassing van het leerstuk van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid kunnen divers zijn. In de jurisprudentie aangenomen consequenties zijn onder meer: verplichting tot het zich onthouden van concurrerende werkzaamheden (HR 16 april 1971, NJ 1971, 282, ECLI:NL:HR:1971:AC5101 (Verwijs/Van Dongen) en HR 19 oktober 1990, NJ 1991, 21, ECLI:NL:HR:1990:AD1258 (Koghee/Accoca)), overlegverplichting (HR 23 februari 1923, NJ 1923, 802 (Hofman/Triezenberg)), mededelingsplicht (HR 23 februari 1923, NJ 1923, 802 (Hofman/Triezenberg)), informatieplicht (Rb. Amsterdam (pres.) 26 april 1979, NJ 1979, 623, ECLI:NL:RBAMS:1979:AC6567 (Webbers/Emma Kinderziekenhuis)), betalingsverplichting (HR 2 april 1993, NJ 1995, 94, ECLI:NL:HR:1993:ZC0915 (Cattier/Waanders)) en een verplichting tot contracteren (HR 21 december 1956, NJ 1959, 180).

C.3: Beperkende werking lid 2

De redelijkheid en billijkheid kunnen een rechtsverhouding niet alleen aanvullen, maar ook inbreuk maken op hetgeen uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit. Dit is de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid kan zowel dwingende als niet dwingende wetgeving raken, al zijn de eisen waaraan voldaan moet zijn om de gevolgen van een dwingende wetsbepaling te nuanceren van een zwaarder kaliber dan bij bepalingen van niet-dwingend recht (HR 20 januari 1989, NJ 1989, 322, ECLI:NL:HR:1989:AD0580 (Wesselingh/Weisz)).

Door de formulering ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ zal de rechter bij de toepassing van de beperkende werking de nodige terughoudendheid moeten betrachten (marginale toetsing). Datgene wat voortvloeit uit wet, gewoonte of rechtshandeling moet in concreto tot een onaanvaardbare uitkomst leiden, wil er ruimte zijn voor de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid. De formulering mag om die reden niet worden verkort tot ‘strijd met de redelijkheid en billijkheid’ (HR 9 januari 1998, NJ 1998, 363, ECLI:NL:HR:1998:ZC2540 (Gemeente Apeldoorn/Duisterhof)), ‘niet redelijk’ (HR 25 februari 2000, NJ 2000, 471, ECLI:NL:HR:2000:AA4942 (FNV/Maas)) of ‘niet in redelijkheid’ (HR 14 december 2001, NJ 2002, 59, ECLI:NL:HR:2001:AD4504 (Bouwkamp/Van Dijke)).

De beperkende werking van redelijkheid en billijkheid kan tot verschillende rechtsgevolgen leiden; van minder verstrekkende rechtsgevolgen als de tijdelijke opschorting van een bevoegdheid van de schuldeiser of de schuldenaar tot een definitief verlies van rechten (MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 69).

De stelregel is dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet verder ingrijpt dan nodig is om een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geconstateerde onaanvaardbaarheid op te heffen.

D: Jurisprudentie uitgebreid

HR 14 december 2001, NJ 2002, 59, «JAR» 2002/18, ECLI:NL:HR:2001:AD4504 (Bouwkamp/Van Dijke);

een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel kan slechts onder verwijzing naar artikel 6:248 lid 2 BW buiten toepassing worden gelaten voorzover de toepassing ervan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en niet als zulks enkel voortvloeit uit hetgeen de redelijkheid eist.

HR 25 februari 2000, NJ 2000, 471, «JAR» 2000/85, ECLI:NL:HR:2000:AA4942 (FNV/Maas);

de rechtbank heeft een onjuiste maatstaf aangelegd bij beantwoording van de vraag of hetde werkgever in verband met de inwerkingtreding van de Wet Terugdringing Ziekteverzuim was toegestaan om op grond van artikel 6:248 lid 2 BW eenzijdig de ‘suppletieregeling’ te wijzigen door te oordelen dat het ‘niet redelijk’ is dat de werkgever de suppletieregeling ongewijzigd in stand zou moeten laten.

HR 9 januari 1998, NJ 1998, 363, «JB» 1998/27, ECLI:NL:HR:1998:ZC2540 (Gemeente Apeldoorn/Duisterhof);

‘In strijd met de redelijkheid en billijkheid’ is een andere maatstaf dan die wordt uitgedrukt met de meer terughoudende woorden ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.’

HR 2 april 1993, NJ 1995, 94, ECLI:NL:HR:1993:ZC0915 (Cattier/Waander);

niet-nakoming van een, op de eisen van redelijkheid en billijkheid berustende mededelingsplicht levert niet alleens grond op tot vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling of bedrog, maar kan ook een verplichting tot schadevergoeding in het leven roepen.

HR 19 oktober 1990, NJ 1991, 21, ECLI:NL:HR:1990:AD1258 (Koghee/Accoca);

in beginsel moet ervan worden uitgegaan dat degene die een vennootschap onder firma aangaat de vennootschap geen concurrentie mag aandoen, nu dit strijdig wordt geacht met de verplichting van een vennoot om zich in te zetten voor het bereiken van het doel van de vennootschap en met de goede trouw welke hij daarbij jegens de overige vennoten in acht behoort te nemen.

HR 20 januari 1989, 322, ECLI:NL:HR:1989:AD0580 (Wesselingh/Weisz);

er moet aan zware eisen worden voldaan alvorens kan worden geconcludeerd dat een beroep van de huurder op een wettelijke opzeggingsgrond in strijd met de redelijkheid en billijkheid is.

HR 19 juni 1987, NJ 1988, 72, ECLI:NL:HR:1987:AC9896 (Esso/Pols);

het gehele samenstel van de afnamecontracten, het smeeroliecontract en het exploitatiecontract kan worden beschouwd als een contractuele relatie, waarbij de verplichtingen uit hoofde van de afname‑ en exploitatieovereenkomsten voor de gebruiker de tegenprestatie opleverden, welke aan de rechtsverhouding het karakter van huur kon verlenen.

HR 16 januari 1987, NJ 1987, 553, ECLI:NL:HR:1987:AG5509 (Hooijen/De Tilburgse Hypotheekbank);

het beding van non-compensatie is geen onredelijk bezwarend beding en de stelplicht en de bewijslast worden geheel gelegd bij degene die poneert dat het beroep op het beding in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.

HR 4 mei 1984, NJ 1984, 670, ECLI:NL:HR:1984:AG4804 (Witjes/Doorduin);

in een situatie waarin de koper van een schip na de aflevering doch voordat het hem in eigendom is overgedragen, ertoe overgaat het schip met alle daaraan inherente risico's te gebruiken of door derden te laten gebruiken, brengt de billijkheid in verband met de aard van de koopovereenkomst mee dat, bij gebreke van een beding in andere zin, de verkoper die als eigenaar door een derde aansprakelijk wordt gesteld voor een door het schip veroorzaakte aanvaringsschade, ter zake van die aansprakelijkheid verhaal kan nemen op de koper, daargelaten het geval dat de aanvaring is veroorzaakt door een gebrek van het schip, waarvoor de verkoper uit hoofde van de koopovereenkomst jegens de koper aansprakelijk is.

HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex);

de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen. behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.

HR 1 juli 1977, NJ 1978, 74, ECLI:NL:HR:1978:AB7006 (Elkerbout/Jaspers II);

degene die zich beroept op rechtsverwerking, moet de feiten daartoe stellen.

HR 23 februari 1923, NJ 1923, 802 (Hofman/Triezenberg);

de redelijkheid en billijkheid kan onder omstandigheden een overlegplicht creëren.

Rb. Amsterdam (pres.) 26 april 1979, NJ 1979, 623, ECLI:NL:RBAMS:1979:AC6567 (Webbers/Emma Kinderziekenhuis);

de redelijkheid en billijkheid bij het nakomen van de tussen het ziekenhuis en eiser gesloten overeenkomst brengt mee, dat in een situatie waarin eiser een schadevergoedingsvordering overweegt wegens schuld van de chirurg die zijn minderjarige zoon opereerde, de aantekeningen met betrekking tot hethet ziekteverloop in het ziekenhuis aan de patiënt of diens vertegenwoordiger ter beschikking moeten worden gesteld.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 2.

F: Literatuurverwijzing

  • Zeben, C.J. van, J.W. du Pon en M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1981.