Naar de inhoud

De positie van de beslaglegger op een onroerende zaak na de gunning en voor de inschrijving

Regelmatig word ik bij mijn werkzaamheden voor het juridisch bureau van de KNB geconfronteerd met het volgende vraagstuk uit de executieveilingpraktijk:

Kan een crediteur ook na het proces-verbaal van toewijzing beslag leggen op de onroerende zaak? Zo ja, deelt hij dan mee in de netto-opbrengst, gelijk met de beslagleggers op de onroerende zaak die al voor de toewijzing beslag hebben gelegd?

Hoofdregel is dat een crediteur van een eigenaar beslag kan leggen op diens onroerende zaak zolang deze de eigendom daarvan heeft. Dit brengt met zich mee dat de crediteur bij executie van de onroerende zaak meedeelt in de executie-opbrengst. De vraag is of deze hoofdregel in stand blijft als het beslag wordt gelegd na de executie, dat wil zeggen nadat de gunning heeft plaatsgevonden dan wel nadat de voorzieningenrechter een positieve beschikking heeft afgegeven in geval van een onderhandse executieverkoop, maar voordat de eigendom is overgegaan door de inschrijving in de openbare registers.

Tot 1992 bestond geen discussie over deze vraag. De wetgever bepaalde zowel voor roerende als onroerende zaken dat een crediteur slechts tot het moment van toewijzing aanspraak kon maken op participatie in de executieopbrengst. Dit geschiedde door het doen van oppositie tegen de kooppenningen. Bij de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek en Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in 1992 is een dergelijke regeling voor roerende zaken blijven bestaan, maar voor onroerende zaken verdwenen. De vraag is nu of de wetgever een wijziging van het systeem voor ogen heeft gestaan of dat sprake is van een leemte in de wet.

De meningen hierover zijn verdeeld. Sommigen verdedigen dat beslag na de toewijzing mogelijk is en dus leidt tot participatie…