Naar de inhoud

De potentie van de vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI) als vastgoed fund-of-funds

Ruim twee en een half jaar geleden is in art. 6a Wet VPB 1969 de vrijgestelde beleggingsinstelling (hierna: VBI) geïntroduceerd. De VBI moest het vestigingsklimaat in Nederland van professionele beleggingsinstellingen versterken en de concurrentiepositie ten opzichte van Luxemburg verbeteren. De kenmerken en voorwaarden van het VBI-regime maken het in de praktijk mogelijk dat in de vastgoedsector fund-of-funds (hierna: FoF) met het VBI-regime kunnen worden gerealiseerd.

Een vastgoed FoF belegt niet direct in vastgoed maar in deelnemingsrechten van andere, veelal niet-beursgenoteerde, vastgoedfondsen. Deze vastgoedfondsen beleggen zelf wel direct in vastgoed, dat wil zeggen in de stenen zelf, en verkrijgen de hiervoor benodigde gelden door de uitgifte van deelnemingsrechten dan wel door het aantrekken van vreemd vermogen. Door als FoF te beleggen in meerdere vastgoedfondsen wordt geprofiteerd van de expertise van verschillende fondsmanagers. Bovendien kan een extra spreiding over verschillende landen, sectoren en managementstijlen worden bereikt. De Nederlandse VBI wordt nog nauwelijks toegepast als vastgoed FoF in tegenstelling tot met name de Luxemburgse FCP (Fonds commun de placement).1 In deze bijdrage wordt specifiek aandacht besteed aan de voorwaarden van het VBI-regime in het licht van de toepassing als vastgoed FoF.

1 Kenmerken

De VBI is subjectief vrijgesteld van de vennootschapsbelasting en is niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. Vanwege de subjectieve vrijstelling voor de vennootschapsbelasting heeft de VBI geen recht op verdragsbescherming. Op grond van art. 10, lid 1, Wet DB 1965 heeft de VBI evenmin recht op teruggave van (binnenlandse en buitenlandse) dividendbelasting die ten laste van de VBI is ingehouden. Dit maakt de…