De R.-K. parochie en de vervreemding van onroerend goed
De huidige maatschappelijke ontwikkelingen dwingen kerkgenootschappen tot een ingrijpende reorganisatie van de kerkelijke structuur. Deze reorganisatie brengt met zich mee, dat regelmatig kerkelijke goederen moeten worden afgestoten. Dit betekent, dat het aantal transacties tussen kerkgenootschappen en derden die geen kerkelijke (rechts)persoon zijn, toeneemt.
Kerkgenootschappen, hun zelfstandige onderdelen en de lichamen waarin zij verenigd zijn, genieten rechtspersoonlijkheid. Ze worden geregeerd door hun eigen statuut (art. 2: 2 BW). Het kerkgenootschappelijk statuut kent niet alleen regelingen voor het kerkelijk bestuur en de vertegenwoordigingsmacht, maar doorgaans ook speciale regelingen voor het vervreemden van onroerende goederen. Een kwestie is, dat de statuten van kerkgenootschappen en voor derden relevante gegevens van kerkelijke rechtspersonen niet in een openbaar register zijn opgenomen. Het is daardoor voor derden moeilijk te achterhalen, wie precies bevoegd zijn om een kerkelijke rechtspersoon te vertegenwoordigen, en welke kerkelijke statutaire regels gelden voor de vervreemding van onroerend goed. Hetzelfde geldt voor instanties die doorgaans bij vervreemding en verwerving van onroerend goed betrokken zijn, zoals makelaardij en notariaat. Uiteraard zijn bij een transactie zowel het kerkgenootschap als de derde gebaat met de beoogde rechtsgeldige overgang van onroerend goed.
In het kader van de kerkelijke reorganisatie worden op dit moment van R.-K. parochies kerkgebouwen gesloten, en pastorieën en andere gebouwen afgestoten. Deze onroerende goederen komen (doorgaans) in handen van derden terecht. Het kerkgenootschappelijk statuut van de R.-K. Kerk, het canoniek recht, kent hiervoor bijzondere regelingen. Deze bijdrage gaat nader op de canoniekrechtelijke regeling in, en de doorwerking ervan binnen het burgerlijk recht.