Declaratieve werking van de boedelscheiding en NBW
In het BW-krant Jaarboek 1991 (Arnhem 1991) staat een bijdrage van W.G. Huijgen over de consequenties van de invoering van artikel 3:186 BW op de werking van de boedelscheiding. Hieronder wil ik enkele voor de praktijk interessante onderwerpen uit dit stuk aan de orde stellen.
Wat is de materie van artikel 3:186 BW?
In lid 1 van dit artikel wordt bepaald dat voor de omvang van het aan ieder der deelgenoten toegedeelde een levering vereist is op dezelfde wijze als is voorgeschreven voor overdracht. Dat betekent dat in beginsel een eind wordt gemaakt aan de declaratieve werking en aan de terugwerkende kracht van de boedelscheiding.
Huijgen signaleert welke consequenties deze bepaling voor de praktijk heeft en met name tot welke - soms vreemde - gevolgen leidt het enerzijds invoeren van de Titel gemeenschap (3.7), anderzijds het nog niet invoeren van het erfrecht (Boek 4). Allereerst bespreekt schrijver de verdeling van de nalatenschap of van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Ingevolge artikel 3:186 zal voor deze verdeling nodig zijn dat ieder goed dat zich in die gemeenschap bevindt, op dezelfde wijze wordt geleverd als voor overdracht is bepaald.
Dit leidt met name tot onaangename gevolgen bij de ouderlijke boedelverdeling (artikel 1167 BW). Zolang het 'oude' erfrecht geldt zal artikel 3:186 BW echter nog niet van toepassing zijn op de ouderlijke boedelverdeling, zodat deze haar declaratieve werking behoudt (zie artikel 1167 lid 2 BW na de aanpassingswetgeving).
Maar artikel 1167 lid 2 BW heeft mogelijk een verdergaande strekking dan door de wetgever is bedoeld. Huijgen wijst op de verdeling van aandelen in…