Enige opmerkingen over de vermindering en inkorting van legaten
1. Inleiding
Legaten worden op grond van art. 4:120 lid 2 BW verminderd voor zover de nalatenschap niet toereikend is om de schulden die hieruit voortvloeien te voldoen uit de erfdelen van de erfgenamen op wie zij rusten. Inkorting van legaten wordt geregeld in art. 4:87 lid 2 BW. Deze regeling voorziet in het (gedeeltelijk) ten laste brengen van een legataris van de vordering van een legitimaris. In de loop van het wetgevingsproces dat heeft geleid tot invoering van Boek 4 merkt de Minister op:
“De inkorting van makingen vormt in het nieuwe erfrecht, anders dan onder het huidige, een rechtsfiguur die tot op grote hoogte gelijk is aan de figuur van vermindering van legaten (artikel 4.4.2.4)1: de bevoegdheid daartoe komt toe aan de erfgenamen, dan wel de executeur of vereffenaar.”2
Perrick hecht in zijn bewerking van het handboek van Asser veel waarde aan de bovenstaande opmerking van de Minister. Hij baseert hierop zijn mening dat inkorting op grond van art. 4:87 lid 2 BW tot gevolg heeft dat het legaat “geldt als verminderd”. Hierop aansluitend stelt hij dat het op de vermindering van legaten betrekking hebbende art. 4:120 lid 5 BW (inhoudende dat ondanks de vermindering de erfgenamen die met hun gehele vermogen aansprakelijk zijn, gehouden blijven tot voldoening voor het geheel) ook na inkorting van een legaat van toepassing zou zijn.3 De juistheid van dit standpunt zal hieronder onder 3. in twijfel worden getrokken. Eerst zal echter meer in het algemeen gekeken worden naar de regeling met betrekking…