Naar de inhoud

Het pleitbare standpunt in het fiscale boete- en strafrecht: twee wegen naar dezelfde uitkomst?

De belastingkamer van de Hoge Raad is onlangs, in een arrest van 21 april 2017, uitgebreid ingegaan op de behandeling van het pleitbaar standpunt-verweer in het fiscale boeterecht én het fiscale strafrecht.1 Twee maanden daarvoor, eind februari van dit jaar, heb ik mijn proefschrift over de rol van het pleitbare standpunt in het fiscale boete- en strafrecht verdedigd.2 In deze bijdrage analyseer ik het arrest van 21 april jl. aan de hand van de bevindingen uit het onderzoek. Deze bijdrage is geen samenvatting van mijn proefschrift; voor een samenvatting daarvan verwijs ik naar een artikel dat onlangs in NTFR Beschouwingen is verschenen.

1. Eenduidige behandeling van het pleitbaar standpunt-verweer in het fiscale boete- en strafrecht als uitgangspunt

De omstandigheid dat een aangifte is gebaseerd op een onjuist, maar pleitbaar standpunt leidt in de fiscale boetejurisprudentie steeds tot het ontbreken van opzet en grove schuld.3 In het fiscale boeterecht staat een pleitbaar standpunt derhalve in de weg aan een vergrijpboete ex art. 67d, 67e of 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). In de fiscale strafjurisprudentie is het pleitbaar standpunt-verweer echter niet vaak succesvol geweest.4 Dit verschil tussen de fiscale boete- en strafrechtjurisprudentie is vanuit het oogpunt van rechtseenheid en rechtsgelijkheid naar mijn mening niet wenselijk.5 Daarom is mijn onderzoek erop gericht geweest om dit verschil te verklaren en op te heffen.6

Uit het arrest van 21 april jl. is op te maken dat de belastingkamer van de Hoge Raad dit verschil ook niet wenselijk vindt.7 In dit arrest laat de belastingkamer zich namelijk niet alleen uit…