Naar de inhoud

Is het verbod van refoulement nog absoluut?

In de rubriek ‘Potentieel Prejudicieel’ formuleren deskundigen in het Europees migratierecht prejudiciële vragen die aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zouden kunnen of moeten worden gesteld. In deze aflevering formuleert Pieter Boeles vragen over de betekenis van de refoulementverboden in de artikelen 19 lid 2 Handvest en 21 Kwalificatierichtlijn.

Aanleiding voor de vraag

De vraag wordt opgeroepen door de dubbele structuur van de Kwalificatierichtlijn, die afzonderlijke regiems kent ten aanzien van vluchtelingen en subsidiair beschermden. Door de tweedeling wordt de algemene reikwijdte van het refoulementverbod aan het oog onttrokken. Sinds het arrest H.T. 1 is er reden voor zorg over de wijze waarop het Hof van Justitie EU met het verbod van refoulement omgaat. Het Hof ziet namelijk gronden voor het maken van uitzonderingen op het beginsel.

Is het refoulementverbod absoluut?

Het verbod van refoulement is in het Handvest van de grondrechten van de EU geformuleerd in termen die rechtstreeks zijn ontleend aan de artikelen 2 en 3 EVRM. Artikel 19 lid 2 Handvest zegt:

“Niemand mag worden verwijderd of uitgezet naar, dan wel worden uitgeleverd aan een staat waar een ernstig risico bestaat dat hij aan de doodstraf, aan folteringen of aan andere onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen wordt onderworpen”.

Volgens artikel 78 lid 1 VWEU moet de Unie de naleving van het beginsel van non-refoulement garanderen in overeenstemming met het Vluchtelingenverdrag en de andere toepasselijke verdragen. Ook in secundaire EU-wetgeving komt het beginsel voor: in de Kwalificatierichtlijn (art. 21) en de Terugkeerrichtlijn (art. 5). De vraag die ik aan de orde wil stellen is, of het beginsel…