Naar de inhoud

Het zo veranderlijke, voorwaardelijke huwelijksgoederenregime (I)

Beschouwingen over de boedelmenging onder opschortende voorwaarde

1. Inleiding

In dit opstel, te lezen in twee delen, geven wij een aanzet tot de ontwikkeling van meer dynamische goederenrechtelijke huwelijkse voorwaarden.2 De vraag die wij ons hebben gesteld is of een gemeenschap van goederen, al dan niet geheel, onder een door partijen overeengekomen opschortende voorwaarde mogelijk is.3 De vervulling van de voorwaarde heeft tot gevolg dat van rechtswege de gemeenschap van goederen aanvangt.

De heersende leer is dat voorwaardelijke huwelijkse voorwaarden niet mogelijk zijn. Ter staving van de ontoelaatbaarheid wordt veelal het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 1944, NJ 1944-5/120 (Van de Water/Van Hemme ofwel het conversie-arrest) aangehaald. In deel 1 geven we de juridische tijdsgeest en de setting waarin het arrest is gewezen weer. Van belang is dat ten tijde van de uitspraak het onveranderlijkheidsbeginsel en het eenheidsbeginsel golden. Het niet kunnen duiden van het toepasselijke huwelijksgoederenregime bracht rechtsonzekerheid voor een derde mee en dat was in strijd met de strekking van de wet destijds.

Het onveranderlijkheidsbeginsel is sinds de inwerkingtreding van De Lex-Van Oven in 1957 opgeheven.4 De mogelijkheid van het wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk betekent per definitie dat er geen eenheid meer hoeft te zijn in het huwelijksvermogensrechtelijke regime. Het ontbreken van terugwerkende kracht aan een voorwaarde (1992) en het vervallen van de rechterlijke goedkeuring aan huwelijkse voorwaarden tijdens huwelijk (2012) maken de vraag of een voorwaardelijke gemeenschap van goederen mogelijk is actueel.

Tegenwoordig wordt veelal betoogd dat voorwaardelijke huwelijkse voorwaarden ontoelaatbaar zijn met het oog op schuldeisers. Dit eventueel…