Naar de inhoud

Hof Amsterdam 28 april 2009, JIN 2009, 597, RAR 2009, 134

In vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat partijen elkaar finale kwijting verlenen. Werknemer had mogen begrijpen dat partijen volledig afscheid van elkaar hadden genomen en dat dit meebracht dat de werkgever geen beroep meer zou kunnen en mogen doen op het concurrentiebeding.

Werknemer is op 1 oktober 2000 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) Douwe Egberts Coffee Systems (DECS) aanvankelijk in de functie van vertegenwoordiger. Op de arbeidsovereenkomst is een geheimhoudingsbeding en concurrentiebeding van toepassing. In 2008 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. In deze vaststellingsovereenkomst is onder meer het geheimhoudingsbeding opgenomen en is voorts opgenomen dat partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen. Na afloop van de arbeidsovereenkomst treedt werknemer in dienst van een directe concurrent van DECS. Volgens DECS heeft werknemer het concurrentiebeding overtreden. Volgens werknemer komt DECS geen beroep meer toe op het concurrentiebeding, daar partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend.

Het hof oordeelt als volgt. Het hof kan DECS niet volgen in haar betoog dat een con-currentiebeding alleen van de baan is in het geval als bedoeld in art. 7:653 lid 3 BW. Dit artikel sluit immers niet uit dat partijen kunnen overeenkomen het tussen hen geldende concurrentiebeding buiten toepassing te laten, dan wel er afstand van te doen. In het onderhavige geval is van belang wat de inhoud en strekking is van de bepalingen in de beëindigingsovereenkomst, welke overeenkomst zich als vaststellingsovereenkomst in de zin van art. 7:900 BW laat kwalificeren. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft werknemer, gelet op de bewoording van de beëindigingsovereenkomst en de overige omstandigheden van het geval, mogen begrijpen dat partijen volledig afscheid van elkaar hadden genomen en dat dit meebracht dat DECS geen beroep meer zou kunnen en mogen doen op het concurrentiebeding (voor zover dit tussen partijen nog van kracht was; hetgeen DECS stelt en werknemer betwist). In de laatste zin van art. 13 van de beëindigingsovereenkomst wordt herhaald dat de bedoeling van de finale kwijting is dat partijen ook op het punt van mogelijke rechten en verplichtingen juridisch en feitelijk van elkaar afscheid nemen. Gelet op deze woordkeuze ligt het minder voor de hand dat DECS nog wel een beroep zou kunnen doen op het concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst, omdat partijen dan niet juridisch en feitelijk afscheid zouden hebben genomen. Dat het in de beëindigingsovereenkomst uitsluitend gaat om een financiële afwikkeling, zoals door DECS is betoogd, acht het hof voorshands niet aannemelijk, nu in de beëindigingsovereenkomst wel het geheimhoudings-beding is herhaald en er ook een regeling is getroffen ter zake een door DECS op te stellen getuigschrift, zodat dus niet uitsluitend financiële bepalingen zijn opgenomen. Het opzettelijk niet vermelden van het concurrentiebeding…