Hoge Raad 17-03-2000 (H&H/De Graaf), RvdW 2000, 79, JOL 2000, 159, JAR 2000, 102, NJ 2000, 332
Ontslag op staande voet (onwettig verzuim). Hoger beroep ontbinding gewichtige redenen. Ontbinding gewichtige redenen verzoek werknemer. Ziekte.
Zie voor de complete uitspraak JAR 2000, 102.
Een adjunct directeur met een 21-jarig dienstverband wordt op staande voet ontslagen na tweeëneenhalf jaar afwezigheid/ziekte wegens twee perioden van onwettig verzuim en omdat hij na de laatste hersteldverklaring weigert zich aan een arbeidsdeskundig onderzoek te onderwerpen en zijn medische dossiers ter beschikking te stellen aan zijn werkgever. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst (voorwaardelijk?) met een vergoeding van NLG 228.000,-- bruto. De rechtbank bekrachtigt de beschikking. In de bodemprocedure beroept de werknemer zich op nietigheid van het ontslag op staande voet, stellende dat hij zich na hersteldverklaring nadrukkelijk beschikbaar heeft gesteld en dat hij de onredelijke eisen van zijn werkgever niet behoefde te accepteren. De kantonrechter wijst de vordering af. In hoger beroep vernietigt de rechtbank het vonnis en verklaart voor recht dat het ontslag op staande voet nietig is. Het eerste geval van onwettig verzuim betrof het niet hervatten na hersteldverklaring, waarbij de werknemer zich direct opnieuw had ziekgemeld. Die ziekmelding werd niet aanvaard door de bedrijfsvereniging, maar de werkgever verklaarde zich bereid salaris door te betalen in afwachting van nadere gegevens. Dat levert geen dringende reden op voor een ontslag een jaar later nu de werkgever ook niet op enig moment te kennen had gegeven niet langer in te stemmen met de afwezigheid van de werknemer. Zes maanden na de eerste hersteldverklaring was de werknemer inmiddels weer ziek geworden. Wanneer na hersteldverklaring daarna, waarmee de werknemer zich niet kan verenigen, hij het werk niet hervat, levert ook dat geen dringende reden meer op na vijf maanden. De directe aanleiding voor het ontslag op staande voet (het dienstbevel om zich te onderwerpen aan een onderzoek etc.) levert geen dringende reden op, omdat dit gegeven de omstandigheden, de korte termijn en de verder daarbij gestelde eisen niet redelijk was. Het cassatieberoep dat door de Hoge Raad wordt verworpen gaat niet inhoudelijk over de zaak maar over procesrechtelijke formaliteiten met betrekking tot de dagvaarding.