Naar de inhoud

HR 25-05-2007 (Van den Heuvel/Leger des Heils), RvdW 2007, 503, JOL 2007, 358, JAR 2007, 161, JIN 2007, 328, RAR 2007, 109

Bedrijfsongeval. Aansprakelijkheid werkgever. Bewijs.

Zie voor de complete uitspraak JAR 2007, 161.

Een werkneemster van het Leger des Heils komt ten val als ze van een podium af stapt, zonder gebruik te maken van het trapje dat bij het podium staat, hoewel twee leidinggevenden er haar nog op hadden gewezen dat ze het trapje moest gebruiken. De werkneemster stelt dat ze hier geen gebruik van maakte omdat het trapje onveilig was en dat de werkgever, gelet op haar verstandelijke handicap, extra instructies had moeten geven. Het hof wijst de vordering van de werkneemster tot vergoeding van de schade uit het arbeidsongeval af. De Hoge Raad overweegt het volgende. Het hof heeft niet de in art. 7:658 lid 2 neergelegde regel van bewijslastverdeling miskend, welke regel in dit geval meebracht dat het aan het Leger des Heils was om de juistheid aan te tonen van zijn verweer dat het met de aanwezigheid van het trapje de maatregelen had getroffen die redelijkerwijs mochten worden verlangd teneinde te bewerkstelligen dat een werknemer het podium veilig kon verlaten. Het hof heeft echter kennelijk daartoe de aanwezigheid van het trapje in beginsel voldoende geacht en daarom geoordeeld dat van werkneemster, ter motivering van haar betwisting van dat verweer, mocht worden verlangd haar stelling dat het trapje onveilig was, toe te lichten en in dat verband met concrete gegevens te onderbouwen waarom dit trapje zó onveilig was dat zij het niet behoefde te gebruiken. Omdat zij een en ander had nagelaten, kwam haar bewijsaanbod, dat van belang zou zijn geweest in het kader van haar tegenbewijs, niet aan de orde. Het hof heeft bij zijn oordeel omtrent de uit art. 7:658 lid 1 voor het Leger des Heils in dit geval al dan niet voortvloeiende verplichting tot instructie van werknemers als deze werkneemster omtrent het gebruik van het trapje, meegewogen: 1. dat werkneemster op het moment van het ongeval al 27 jaar in dienst was van het Leger des Heils, 2. dat zij niet voor het eerst werkzaamheden op het podium verrichtte, 3. dat zij ermee bekend was dat het podium via het trapje verlaten kon worden, 4. dat het mogelijke gevaar dat uitgaat van een verhoging als algemeen, en dus ook bij werkneemster, bekend verondersteld mag worden, en 5. dat zij geen gebruik heeft gemaakt van het trapje ondanks het feit dat zij door leidinggevenden daarop was gewezen. Dit alles laat zich niet anders begrijpen dan dat naar het oordeel van het hof haar verstandelijke handicap er niet aan in de weg stond dat werkneemster op de hoogte was van de situatie ter plaatse en de aanwezigheid van het trapje, zich bewust was van het gevaar dat van het hoogteverschil uitging en bewust ervoor heeft gekozen…