Informatieverplichtingen bij een boeterechtelijk of strafrechtelijk onderzoek
De adviseur komt steeds vaker nadrukkelijk in het vizier. Dat geldt voor zowel de wetgever, als voor opsporende, beboetende en vervolgende instanties zoals de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie. We zien dat terug in de wetgeving van de afgelopen jaren, in het beleid en in de rechtspraak. De wettelijke mogelijkheden voor de inspecteur om aan een ander dan de belastingplichtige een bestuurlijke boete op te leggen zijn in de afgelopen jaren aanzienlijk uitgebreid.1 Met de invoering van de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op 1 juli 2009 werd het door art. 5:1 Awb mogelijk om naast de belastingplichtige ook de medepleger of de feitelijk leidinggever te beboeten. Met de invoering per 1 januari 2014 van art. 67o Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kwamen daar ook de andere, uit het strafrecht reeds bekende, deelnemingsvormen bij (uitlokken, doen plegen en medeplichtigheid).
1. Inleiding
Medeplichtigen, uitlokkers en ‘doen plegers’ konden altijd al strafrechtelijk worden vervolgd2, ook als het niet hun eigen belastingplicht betrof.3 Dat dit lang niet altijd ook daadwerkelijk gebeurde, hield vooral verband met de beperkte opsporings- en vervolgingscapaciteit en de daarmee verband houdende prioritering.
Ook in deze prioritering is een verschuiving te zien. In de huidige Richtlijnen aanmelding en afhandeling fiscale delicten, douane- en toeslagendelicten (hierna: AAFD-richtlijnen) speelt de hoedanigheid van adviseur of de medewerking van de adviseur zeer nadrukkelijk een rol bij de afweging tussen bestuursrechtelijk of strafrechtelijk afdoen. De ‘status’ van verdachte als adviseur en medewerking van de adviseur worden in de AAFD…