Naar de inhoud

Intrekken van een persoonlijke toelage

De werkgever besluit de maandelijkse persoonlijke toelage van een politieambtenaar te laten vervallen. Zowel de rechtbank als de Centrale Raad van Beroep (Raad) is van oordeel dat de werkgever hiertoe gerechtigd was. Dit vanwege de bijzondere omstandigheid van uniformering van verschillende rechtspositionele regelingen om gelijke beloning van de ambtenaren in dezelfde functie te bewerkstelligen. Het belang van uniformering weegt zwaarder dan het individuele belang van het onbeperkte behoud van de toelage.

De politieambtenaar ontvangt vanaf 23 april 2011 een persoonlijke toelage van € 144,10 bruto per maand. Volgens het toekenningsbesluit was deze toelage gestoeld op art. 21 Besluit bezoldiging politie (Bbp), welk artikel gaat over de toelage op andere, door de minister geregelde gronden. Na een selectieprocedure met specifieke afspraken wordt de medewerker met ingang van 1 september 2014 in een andere functie benoemd. Daarbij wordt aangegeven dat de salarisschaal (12) van de medewerker ongewijzigd blijft, maar dat de persoonlijke toelage vervalt met een afbouw in een periode van vijf jaar. Nadat zijn bezwaar tegen het vervallen van de toelage ongegrond was verklaard, gaat de medewerker in beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waarna de medewerker hoger beroep instelt.

In de eerste plaats beroept hij zich erop dat zijn toelage is toegekend wegens goed dan wel uitstekend functioneren. De grondslag van de toelage is volgens hem niet art. 21 maar art. 16 Bbp, zodat de toelage diende te worden voortgezet. De Raad deelt deze mening niet. Uit generlei stuk vloeit voort dat de toekenning van de toelage is gelegen in het zeer goed of uitstekend functioneren van de medewerker. De Raad…