JIN 2017/45, CRvB 07-10-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3799, 15/2474 WWAJ (met annotatie van A.M.M.M. Bots)
Inhoudsindicatie
Termijnoverschrijding verschoonbaar, Geen verzuim voor rekening en risico appellantSamenvatting
Anders dan de rechtbank, acht de Raad het te laat indienen van het bezwaarschrift geen verzuim dat voor rekening en risico van appellant dient te blijven.
Anders dan de rechtbank, acht de Raad het te laat indienen van het bezwaarschrift geen verzuim dat voor rekening en risico van appellant dient te blijven. Daartoe wordt het volgende overwogen. Appellant krijgt begeleiding van instelling bij zijn financiën, het zoeken van een woning en bij contacten met instanties. Ook kan appellant een beroep doen op zijn sociale omgeving. Tot op zekere hoogte kunnen daarmee de beperkingen van appellant worden opgevangen. Zoals onder 1.5 en 2.2 is overwogen, heeft appellant naar zijn – beperkte – vermogen gedurende de bezwaartermijn verschillende personen uit zijn sociale omgeving om hulp gevraagd. Deze hulpvragen hebben echter niet geleid tot tijdige indiening van het bezwaarschrift. Mogelijk is sprake geweest van onvoldoende alertheid dan wel niet (geheel) (uit bestuursrechtelijk oogpunt) adequaat handelen van de sociale omgeving van appellant. Dit komt, gelet op het specifieke samenstel van feiten en omstandigheden van dit geval, redelijkerwijs niet voor rekening en risico van appellant. Al met al wordt het (één of twee dagen) te laat indienen van het bezwaarschrift in dit geval en onder deze omstandigheden verschoonbaar geacht.
Uitspraak
CRvB:
Procesverloop
Namens appellant heeft mr. K.E. Wielinga, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.
Overwegingen
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren [in] 1988, heeft op 24 maart 2014 bij het Uwv een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Bij deze aanvraag heeft hij vermeld dat daarover contact kan worden opgenomen met zijn begeleider, [naam], werkzaam bij de [instelling].
1.2. Bij besluit van 22 juli 2014 heeft het Uwv appellant met ingang van 24 maart 2013 een Wajong-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 22 juli 2014 bezwaar gemaakt. Zijn bezwaarschrift, gedateerd 3 september 2014, is op 4 september 2014 door het Uwv ontvangen.
1.4. Bij brief van 10 september 2014 heeft het Uwv appellant in de gelegenheid gesteld te laten weten waarom hij zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend.
1.5. Appellant heeft daarop bij brief van 19 september 2014 te kennen gegeven dat zijn begeleider bij [instelling] door de vakantieperiode niet beschikbaar was. Appellant kan niet goed lezen en schrijven. Daardoor heeft hij niet tijdig kunnen reageren. Daarnaast was er in die periode veel wisseling in de begeleiding. Appellant wist niet bij wie hij moest wezen. Zijn zus heeft hem gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken. Daarop heeft appellant telefonisch contact gehad met zijn toenmalige (straf)advocaat en hem de brieven gemaild. De advocaat heeft hem verteld dat hij bezwaar kon maken tegen een eerdere afwijzende beschikking van het Uwv. Uiteindelijk is appellant op zoek gegaan naar een andere hulpverlenende instantie, [instantie]. Een medewerkster, [medewerkster], heeft hem toen geholpen om het bezwaarschrift te schrijven.
1.6. Bij besluit van 22 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, waardoor appellant niet in de gelegenheid was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Appellant heeft te kennen gegeven dat hij bij diverse instanties is geweest met het verzoek hem te helpen bij het maken van bezwaar. Volgens het Uwv is niet gebleken dat het bezwaar niet uiterlijk op 2 september 2014 had kunnen worden verstuurd.
2.1. In beroep heeft appellant opnieuw zijn gronden van bezwaar naar voren gebracht. Tevens heeft hij te kennen gegeven dat hij een laag IQ heeft en geen idee heeft welke post belangrijk is en welke niet. Zijn zus heeft hem uiteindelijk gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken.
2.2. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank komt naar voren dat de zus van appellant heeft verklaard dat zij in de bezwaartermijn gedurende drie weken op vakantie is geweest. Zij is ervan uitgegaan dat [instelling] appellant bijstond bij het regelen van zijn zaken. Appellant heeft in de vakantieperiode drie verschillende begeleiders heeft gehad. Appellant heeft verklaard dat zijn (straf)advocaat hem niet heeft willen bijstaan in deze zaak. De zus van appellant heeft verder verklaard dat zij op 2 september 2014, net terug van vakantie, bij haar broer thuis was en dat zij op 3 september 2014 het bezwaarschrift heeft opgesteld en op diezelfde dag heeft afgegeven bij de balie van het kantoor van het Uwv. Ten slotte is op de zitting van de rechtbank door de begeleider van appellant bevestigd dat [instelling] in de zomer van 2014 in een reorganisatie zat en dat appellant daardoor een aantal weken geen begeleiding heeft gekregen.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft vastgesteld dat het bezwaar te laat is ingediend. Naar aanleiding van de door appellant ingebrachte verklaring van psychiater M.R.A. Santana en verpleegkundig specialist M. Hiemstra, gedateerd 22 april 2014, waarin is overwogen dat appellant verstandelijk gezien functioneert op de grens laagbegaafd/licht verstandelijk beperkt niveau en dat appellant problemen heeft met plannen en dat hij vergeetachtig is, heeft de rechtbank overwogen dat daaruit niet de conclusie getrokken kan worden dat de situatie van appellant gedurende de bezwaartermijn zodanig ernstig was dat hij niet in staat was tijdig een (pro-forma) bezwaarschrift in te dienen dan wel daarvoor tijdig hulp van derden in te roepen. De rechtbank heeft meegewogen dat appellant meerdere mensen in zijn omgeving heeft tot wie hij zich kan wenden bij problemen en dat appellant in staat is gebleken hulp van derden, waaronder van zijn zus, zijn advocaat en een medewerker van [instantie], in te roepen. De omstandigheid dat zijn zus in een gedeelte van die periode op vakantie is geweest en hij korte tijd geen begeleider bij [instelling] heeft gehad, maakt dit niet anders, omdat niet is gebleken dat appellant gedurende de gehele bezwaartermijn verstoken is geweest van begeleiding. Volgens de rechtbank valt niet in te zien dat appellant niet eerder dan 3 of 4 september 2014 een bezwaarschrift heeft kunnen indienen. Aldus is de rechtbank niet gebleken van redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant naar het oordeel van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant in essentie gelijke gronden als in bezwaar en beroep aangevoerd.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Niet in geschil is dat appellant zijn bezwaarschrift na afloop van die termijn, die is aangevangen op 23 juli 2014, heeft ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft een niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Toepassing van artikel 6:11 van de Awb vraagt een individuele beoordeling in het concrete geval.
4.2. Anders dan de rechtbank, acht de Raad het te laat indienen van het bezwaarschrift geen verzuim dat voor zijn rekening en risico dient te blijven. Daartoe wordt het volgende overwogen. Appellant krijgt begeleiding van [instelling] bij zijn financiën, het zoeken van een woning en bij contacten met instanties. Ook kan appellant een beroep doen op zijn sociale omgeving. Tot op zekere hoogte kunnen daarmee de beperkingen van appellant worden opgevangen. Zoals onder 1.5 en 2.2 is overwogen, heeft appellant naar zijn – beperkte (zie de brief van 22 april 2014 van psychiater Santana en verpleegkundig specialist Hiemstra) – vermogen gedurende de bezwaartermijn verschillende personen uit zijn sociale omgeving om hulp gevraagd. Deze hulpvragen hebben echter niet geleid tot tijdige indiening van het bezwaarschrift. Mogelijk is sprake geweest van onvoldoende alertheid dan wel niet (geheel) (uit bestuursrechtelijk oogpunt) adequaat handelen van de sociale omgeving van appellant. Dit komt, gelet op het specifieke samenstel van feiten en omstandigheden van dit geval, redelijkerwijs niet voor rekening en risico van appellant. Al met al wordt het (één of twee dagen) te laat indienen van het bezwaarschrift in dit geval en onder deze omstandigheden verschoonbaar geacht.
4.3. Wat in 4.1 en 4.2 is overwogen, leidt ertoe dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het Uwv zal, uitgaande van een ontvankelijk bezwaar, worden opgedragen het besluit van 22 juli 2014 alsnog op grondslag van het bezwaar te heroverwegen.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 496,= in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
6. Ten slotte dient het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,= te vergoeden.
Beslissing
De Centrale Raad van Beroep
– vernietigt de aangevallen uitspraak;
– verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 22 september 2014;
– draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
– veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 496,=;
– bepaalt dat het Uwv aan appellant het beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,= vergoedt.
Noot
1. In deze uitspraak speelt de problematiek van de verschoonbare termijnoverschrijding. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt ingevolge art. 6:7 Awb een termijn van zes weken. Niet in geschil is dat de bezwaarde zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Over het algemeen tilt de bestuursrechter zwaar aan overschrijding van de bezwaar- (en ook beroeps)termijn. Deze termijn dient immers de rechtszekerheid. Op een zeker moment moet een besluit vaststaan. Als tegen een besluit niet binnen de termijn van zes weken bezwaar of beroep is ingesteld, krijgt dit besluit formele rechtskracht, hetgeen betekent dat daartegen niet meer in rechte kan worden opgekomen. Vooral als bijvoorbeeld een vergunning van een derde-belanghebbende voorwerp van het bezwaar of beroep is, is het van belang dat op zeker moment vaststaat dat de vergunning niet meer aangevochten kan worden (PG Awb I, p. 290-293 over het belang van de bezwaar- c.q. beroepstermijn). Daarom dat de bestuursrechter met name niet accepteert dat een bezwaar- of beroepschrift te laat wordt ingediend. Met een prematuur bezwaar of beroep kan hij iets soepeler omspringen (zie ook het bepaalde art. 6:10 Awb en: ABRvS 18 januari 2000, «JB» 2000/54; ABRvS 29 september 2006, «JB» 2006/318; CRvB 14 mei 2004, «JB» 2004/265; en CRvB 1 december 2004, «JB» 2005/51, m.nt. Wenders). Indien een bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend na afloop van de bezwaar/beroepstermijn, dan dient op grond van art. 6:11 Awb het bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijk te worden verklaard, tenzij ‘redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest’. Deze ontsnappingsclausule biedt de mogelijkheid dat de termijnoverschrijding verschoonbaar wordt geacht. Gelet op het belang van de beroepstermijn (rechtszekerheid!) neemt de bestuursrechter niet gemakkelijk aan dat een termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zie in dezen bijvoorbeeld ook de uitspraak van de CRvB van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9446, AB 2013, 190, m.nt. R. Ortlep: “Evenmin kan de omstandigheid dat de beslissing ingrijpend van aard is en de termijnoverschrijding relatief gering, leiden tot het oordeel dat de overschrijding van de bezwaartermijn betrokkene niet kan worden tegengeworpen. Binnen het kader van artikel 6:11 Awb bestaat voor een dergelijke belangenafweging, zo appellant terecht heeft aangevoerd, geen ruimte.” Uit de laatste overweging blijkt dat art. 6:11 Awb op dit punt strikt moet worden uitgelegd: als de termijn is overschreden is het bezwaar- of beroep niet-ontvankelijk, tenzij- En voor dat ‘tenzij’ moeten bijzondere omstandigheden aanwezig zijn.
2. Ook op andere punten wordt verschoonbaarheid niet gemakkelijk aanvaard. Ziekte of verblijf in een ziekenhuis leidt in beginsel niet tot verschoonbare termijnoverschrijding (Rechtbank Haarlem 21 januari 2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:BJ5318, NFTR 2009/1855). Dit is alleen anders indien de bezwaarde voldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat het voor hem onmogelijk was om binnen de bezwaartermijn een inleidend bezwaarschrift in te dienen of daarvoor een gemachtigde in te schakelen. Dat was in de voornoemde rechtbank-uitspraak niet het geval. Ter zitting bij de rechtbank was gebleken dat eiser tijdens de bezwaartermijn in staat was brieven te schrijven en zijn administratie bij te houden. Ook doet volgens de rechtbank niet ter zake dat verweerder bekend was dan wel had kunnen zijn met de bezwaren van eiser tegen de bestreden belastingaanslag. Naar het oordeel van de rechtbank is het hebben van bezwaren niet op één lijn te stellen met het gebruik van rechtsmiddelen, zoals door het indienen van een bezwaarschrift. Vgl. ook CRvB 19 februari 2015, ECLI:NKL:CRVB:475: appellant was plotseling opgenomen in een Frans ziekenhuis en bij thuiskomst werd ook zijn vrouw ziek en moest zij naar het ziekenhuis. Appellant heeft echter zo spoedig mogelijk daarna, maar wel na afloop van de beroepstermijn, het beroepschrift ingediend; gezien de onvoorziene omstandigheden waarmee appellant werd geconfronteerd, achtte de CRvB de termijnoverschrijding verschoonbaar.
3. In verband met de verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaar- en beroepstermijn is het bestuursorgaan verplicht in het besluit (in primo zowel als in bezwaar) een rechtsmiddelenverwijzing op te nemen. Daarin moet niet alleen staan bij welk orgaan bezwaar resp. beroep kan worden ingesteld, maar ook binnen welke termijn dat dient te gebeuren (art. 3:45 en 6:23 Awb). Deze rechtsmiddelenverwijzing dient ter compensatie van het ontbreken van verplichte procesvertegenwoordiging in het bestuursprocesrecht. Ondanks dat geldt ook hier het uitgangspunt dat “een ieder wordt geacht de wet te kennen”. Dit betekent dat het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing niet – althans in het verleden – per definitie leidde tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De Afdeling bestuursrechtspraak en ook de Centrale Raad waren tot voor enige jaren in vergelijking met de andere bestuursrechters het strengst op dit punt. Alleen bij bijkomende omstandigheden werd termijnoverschrijding als gevolg van het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing verschoonbaar geacht (zie o.a. CRvB 7 oktober 1999, AB 2000, 35). In 2011 vond bij de Afdeling bestuursrechtspraak in het kielzog van de Centrale Raad van Beroep een koerswijziging plaats (ABRvS 21 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2131, «JB» 2011/236, m.nt. Schlössels; AB 2011, 299, m.nt. Ortlep; Gst. 2011/236, m.nt. Teunissen, «JG» 2011/63, m.nt. Claessens & Barkhuysen). Afdeling en Centrale Raad volgden vanaf dat moment het minder strenge standpunt van de Hoge Raad (in belastingzaken) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven dat ook zonder bijkomende omstandigheden termijnoverschrijding als gevolg van het ontbreken van de rechtsmiddelverwijzing verschoonbaar kan zijn (HR 19 mei 2010, r.o. 3.3. 3.4, ECLI:NL:HR:2010:BL7954, «JB» 2010/97, en ook BNB 2010, 240, m.nt. Van Eijsden, AB 2010, 244, m.nt. Wenders; en CBb 13 januari 2004, AB 2004, 111, zie voor een recentere uitspraak van laatstgenoemd college CBb 30 november 2011, ECLI:NL:CBB:BT7639, AB 2012, 47, m.nt. Sewandono). In zijn uitspraak van 2011 overweegt het CBb in de lijn van zijn uitspraak uit 2004: “bij ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing in het besluit is termijnoverschrijding in beginsel verschoonbaar, mits de belanghebbende daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan een gevolg is. Dit lijdt uitzondering indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbenden wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. Van de bekendheid met de termijn kan als regel worden uitgegaan indien de belanghebbende voor afloop van de termijn werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener. Bij een professioneel rechtsbijstandverlener mag kennis omtrent het in te stellen rechtsmiddel en de daarvoor geldende termijn worden verondersteld en diens kennis kan aan de belanghebbende worden toegerekend”. Wel voegt het CBb hieraan toe dat ook bij inschakeling van een professionele rechtshulpverlener verschoonbaarheid onder bepaalde omstandigheden kan worden aangenomen, bijvoorbeeld als gerede twijfel mogelijk is over het besluitkarakter van het door het bestuursorgaan aan de belanghebbende toegezonden stuk. In haar uitspraak van 21 september 2011 (hiervoor reeds genoemd) volgt de Afdeling deze lijn en voegt daar nog aan toe dat ook bij ideële en andere organisaties die regelmatig plegen te procederen, alsmede ook burgers die regelmatig procederen kennis omtrent het rechtsmiddel en de daarvoor geldende termijn verondersteld mag worden (zie r.o. 2.2.4; in gelijke zin: CBb 30 september 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BT7639, AB 2012, 47 m.nt. Sewadono).
4. De Afdeling laat uitdrukkelijk weten met haar gewijzigde standpunt met het oog op het belang van de rechtseenheid aan te sluiten bij de rechtspraak van de Hoge Raad (in belastingzaken, zie het hiervoor genoemde arrest van 19 mei 2010), de Centrale Raad van Beroep (CRvB 23 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0151, «JB» 2011/201, m.nt. Schlössels, AB 2011, 207, m.nt. Ortlep; vergelijk CRvB 7 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1156; CRvB 26 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR5897; CRvB 4 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX0235, «USZ» 2012/245; in dezelfde lijn de lagere rechters: Rechtbank Noord-Holland 9 december 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:11875 en Rechtbank Amsterdam 10 oktober 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BU2115, waar verwezen wordt naar vaste CRvB-rechtspraak) en het CBb (zie de hiervoor genoemde uitspraak uit 2004). Vergelijk ABRvS 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6526: onder verwijzing naar de criteria, als genoemd in de uitspraak van 21 september 2011, komt de Afdeling in deze uitspraak tot het oordeel dat de termijnoverschrijding bij de indiening van het bezwaarschrift in dit geval niet verschoonbaar was (r.o. 4.2). ten aanzien van de rechtsmiddelenverwijzing kan nog meer fout gaan. Niet alleen kan de rechtsmiddelenverwijzing ontbreken, maar ook onjuiste voorlichting geven. In haar uitspraak van 17 maart 2012 overweegt de Afdeling hierover dat indien de onjuiste voorlichting leidt tot termijnoverschrijding deze, behoudens kennelijke misslagen, verschoonbaar is (ABRvS 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6500, «JM» 2012/123, m.nt. Sanders; M&R 2013, 62, m.nt. Van ’t Lam; «JG» 2012/62, m.nt. Sanders). Een ander gebrek kan eruit bestaan dat sprake is van een onduidelijke lay-out of onduidelijke inhoud van het aan de belanghebbende toegezonden stuk, waardoor het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend; dat kan er eveneens toe leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar wordt geacht (CRvB 23 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7429).
5. Bij verschoonbare termijnoverschrijdingen kan onderscheid worden gemaakt tussen ‘bijzondere omstandigheden’ aan de zijde van het bestuursorgaan (bijvoorbeeld het niet opnemen van een rechtsmiddelenclausule in het besluit of een foutieve dan wel onduidelijke rechtsmiddelenvoorlichting) en ‘bijzondere omstandigheden’ aan de zijde van de indiener van het bezwaarschrift. Als niet verschoonbaar verzuim aan de zijde van de bezwaarde worden bijvoorbeeld beschouwd: verblijf in het buitenland of ziekte. Van de belanghebbende kan worden verwacht dat hij in dit soort situaties iemand anders inschakelt ter behartiging van zijn belangen. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden kan ziekte toch leiden tot verschoonbare termijnoverschrijding, bijvoorbeeld als de belanghebbende door een ernstig ongeval of door zijn geestestoestand niet zijn belangen naar behoren kan behartigen. Deze situatie deed zich voor in de hier besproken uitspraak van de CRvB van 7 oktober 2016. Belanghebbende, die in een inrichting verblijft, is in bezwaar opgekomen tegen een aan hem verleende Wajong-uitkering. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend (r.o. 4.1). De rechtbank oordeelt dat ondanks de geestelijke beperkingen van de bezwaarde (blijkend uit twee door appellant ingebrachte medische verklaringen) de te late indiening van het bezwaarschrift toch voor zijn rekening en risico komen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant meerdere mensen in zijn omgeving heeft tot wie hij zich kan wenden en dat appellant in staat is gebleken de hulp van derden in te roepen, waaronder zijn zus, zijn strafadvocaat en een medewerker van de instelling waar hij verblijft. Weliswaar was zijn zus gedurende een deel van de bezwaartermijn op vakantie en was hij gedurende korte tijd verstoken van begeleiding, maar appellant was niet gedurende de gehele bezwaartermijn verstoken van begeleiding. De conclusie van de rechtbank was dan ook dat de situatie van appellant gedurende de bezwaartermijn niet zodanig ernstig was dat hij niet in staat is geweest om tijdig een (pro-forma-) bezwaarschrift in te dienen (r.o. 2.1 t/m 2.3).
6. Met dit oordeel kan de CRvB zich – mijns inziens terecht – niet verenigen. De uitspraak van de rechtbank is nogal kort door de bocht. Blijkens de MvT bij art. 6:11 Awb kan de rechter bij het bepalen of sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding rekening houden met de (bijzondere) omstandigheden van het geval (PG Awb I, p. 298-301). Die zijn hier aanwezig. Appellant heeft gedurende de bezwaartermijn alles gedaan wat in zijn (beperkte) vermogen ligt om bij verschillende personen in zijn omgeving hulp te krijgen. Die hulpvragen hebben niet geleid tot tijdige indiening van het bezwaarschrift en dat valt appellant natuurlijk niet euvel te duiden. Er was volgens de CRvB mogelijk sprake van onvoldoende alertheid dan wel onvoldoende adequaat handelen van de sociale omgeving van appellant. Gelet op het specifieke samenstel van feiten en omstandigheden van het geval concludeert de CRvB dat de termijnoverschrijding redelijkerwijs niet voor rekening en risico van appellant komt en dus verschoonbaar kan worden geacht (r.o. 4.2). Van belang is hier waarschijnlijk ook dat appellant hulp had gevraagd aan allerlei mensen in zijn omgeving, maar dat gezien de achtergrond van deze mensen niemand echt kon worden beschouwd als een (vanuit bestuursrechtelijk oogpunt) professionele rechtshulpverlener. De advocaat die hij om hulp had gevraagd was zijn strafadvocaat die hem bovendien op het verkeerde been had gezet. Normaal worden fouten van de professionele rechtshulpverlener die geacht kan worden kennis te hebben van het rechtsmiddel en de daarvoor geldende termijn, toegerekend aan de indiener van het bezwaarschrift of beroepschrift. Gezien de bijzondere omstandigheden van het geval komt de CRvB in dit geval tot een ander oordeel. Van belang is wellicht ook geweest dat in de zaken die bij de CRvB dienen – sociale zekerheids- en ambtenarenzaken – steeds slechts twee partijen in het geschil betrokken zijn.
7. Om de bezwaar- c.q. beroepstermijn te sauveren is het praktijk (en ook door de rechtspraak aanvaard) om een pro-formabezwaarschrift of -beroepschrift in te dienen. Dit hulpmiddel kan met name worden benut als meer tijd nodig is om de bezwaar- en beroepsgronden beter uit te werken en te onderbouwen, of als door bijzondere omstandigheden de termijn al deels is verstreken alvorens bijvoorbeeld een rechtshulpverlener is ingeschakeld. Bij pro-formabezwaarschriften of -beroepschriften wordt in de praktijk ingehaakt op art. 6:6 Awb dat aan het bestuursorgaan en de bestuursrechter de mogelijkheid biedt om onvolledige bezwaar- en beroepschriften te laten aanvullen. Vaak kondigt de bezwaarde of de appellant zelf al aan dat hij nog met een aanvulling komt. Ook in de hier besproken zaak wordt zijdelings op de mogelijkheid van een pro-formabezwaarschrift gewezen. Volgens de rechtbank had appellant (of andere mensen in zijn omgeving) nog voldoende ruimte binnen de bezwaartermijn om tijdig met een pro-formabezwaarschrift te komen, hetgeen hij heeft nagelaten te doen. Over de rol van pro-formabezwaarschriften ter voorkoming van termijnoverschrijding zie o.a. ook: CRvB 1 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:0165 (bij onvoorziene omstandigheden in de laatste dag van de beroepstermijn kan de termijn worden ‘gered’ met een pro-formageschrift, maar dit is niet voldoende, er moet ook worden gekeken naar de onvoorziene omstandigheid of die de verwijtbaarheid wegneemt); CRvB 31 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:275 (appellant heeft in afwachting van een gesprek met het Juridisch Loket nagelaten ter sauvering van de termijn tijdig een pro-formabezwaarschrift in te dienen); CRvB 3 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:415 (niet volwaardig pro-formabezwaarschrift per e-mail); ABRvS 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2169. De bewijslast voor het tijdig indienen van een bezwaarschrift ligt in beginsel bij de bezwaarde (CRvB 2 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:203). Zie voor een verdere bespreking van de diverse aspecten en jurisprudentie rond premature en te late indiening van bezwaar- en beroepschriften: R.J.N. Schlössels & S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat, Deel 2, Deventer 2014, paragraaf 24.3 onder 14 t/m 16.
A.M.M.M. Bots, Radboud Universiteit Nijmegen
Instantie | Centrale Raad van Beroep |
---|---|
Datum uitspraak | 07-10-2016 |
Publicatie | JIN 2017/45 (Sdu Jurisprudentie in Nederland), aflevering 2, 2017 |
Annotator |
|
ECLI | ECLI:NL:CRVB:2016:3799 |
Zaaknummer | 15/2474 WWAJ |
Overige publicaties |
|
Rechtsgebied | Algemeen |
Rubriek | Bestuursrecht |
Rechters |
|
Partijen | [appellant] te [woonplaats] (appellant), tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). |
Regelgeving |
|