Naar de inhoud

JV 2017/172, Rechtbank Den Haag zp Amsterdam 02-06-2017, , AWB 16/27783

Inhoudsindicatie

Besluit, niet tijdig, Besluitmoratorium, Irak, Dwangsom

Samenvatting

Ook bij besluitmoratorium moet IND toegezegde datum beslissing nakomen.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of met de brief van verweerder van 25 november 2015 sprake is van een ondubbelzinnige toezegging waaraan eiser rechtens te honoreren verwachtingen kon ontlenen dat de beslissing op zijn asielaanvraag uiterlijk op 8 februari 2016 zou worden genomen.

Uit de antwoorden van de SvV&J op de Kamervragen van 25 november 2014, die eiser had bijgevoegd bij zijn brief van 8 november 2016, waarbij hij verweerder in gebreke stelt voor het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag, volgt dat uit het instellen van een besluitmoratorium geen verplichting tot aanhouding van een beslissing op een asielaanvraag volgt. In zaken waarin zonder nader onderzoek en ongeacht de recente ontwikkelingen vanwege de opkomst van IS duidelijk is dat de betrokken asielzoeker het individuele risico loopt op vervolging of een onmenselijke behandeling in de zin van art. 3 EVRM, kan de IND een vergunning verstrekken. Op het moment van de toezegging was het besluitmoratorium niet meer van kracht. De toezegging in de brief van verweerder van 25 november 2015 om binnen een termijn van zes maanden te beslissen, strookt met de toezegging van verweerder van 25 november 2014 aan de Tweede Kamer om in bepaalde evidente gevallen niettegenstaande het besluitmoratorium een positieve beslissing te nemen. Onder deze omstandigheden is sprake van een ondubbelzinnige toezegging waaraan rechtens te honoreren verwachtingen konden worden ontleend. Verweerder heeft niet tijdig op de aanvraag beslist. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsommen vast op 42 dagen na 23 november 2016. Beroep gegrond.

Red. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.

Uitspraak

Procesverloop

Op 29 november 2016 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van eiser van 10 augustus 2015 om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit, is afkomstig uit Bagdad en heeft op 10 augustus 2015 een asielaanvraag ingediend.

1.2. Bij brief van 8 november 2016 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag en verweerder verzocht binnen de toepasselijke wettelijke termijn alsnog te beslissen.

1.3. Bij brief van 10 november 2016 heeft verweerder hierop gereageerd en gezegd dat zo snel mogelijk een beslissing zal worden genomen.

1.4. Op 29 november 2016 heeft de rechtbank een beroepschrift van eiser ontvangen tegen het uitblijven van de beslissing op zijn aanvraag. Eiser heeft de rechtbank daarbij verzocht de hoogte van de dwangsom te bepalen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.

1.5. Bij besluit van 26 januari 2017 heeft verweerder eisers asielaanvraag ingewilligd.

Juridisch kader

2.1. Op grond van artikel 6:2, aanheft en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.

2.2. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

2.3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 beslist verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de asielaanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.

2.4. Op grond van artikel 43 van de Vw 2000 kan bij besluit van verweerder voor bepaalde categorieën vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 hebben ingediend, de termijn, bedoeld in artikel 42, eerste lid, worden verlengd tot ten hoogste eenentwintig maanden, indien naar verwachtging voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist of de aanvraag op een van de gronden genoemd in artikel 29 van de Vw 2000 kan worden ingewilligd.

Op grond van het tweede lid, aanhef en onder b, wordt, indien verweerder een besluit neemt als bedoeld in het eerste lid binnen een redelijke termijn mededeling van het uitstel en de redenen van het uitstel gedaan aan de aanvragers.

Volgens paragraaf C3/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor zover thans van belang, geeft artikel 43 van de Vw 2000 het wettelijk kader met betrekking tot het instellen van een besluitmoratorium voor bepaalde categorieën vreemdelingen. Verweerder publiceert het besluit tot instelling van een besluitmoratorium in de Staatscourant. De IND verlengt de beslistermijn tot maximaal eenentwintig maanden. De IND geeft aan de vreemdeling aan op welk moment de verlengde beslistermijn eindigt. In de gevallen waarin het besluitmoratorium in algemene zin voor een kortere periode dan een jaar is vastgesteld, blijft het mogelijk om de individuele beslistermijn voor de vreemdeling met één jaar te verlengen. Voor vreemdelingen die onder een geldend besluitmoratorium vallen, worden in beginsel geen inhoudelijke besluiten genomen.

Standpunt eiser

3. Eiser voert aan dat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen op zijn aanvraag en daardoor een dwangsom heeft verbeurd voor elke dag dat verweerder in gebreke is gebleven. Verweerder heeft bij brief van 25 november 2015 expliciet toegezegd om uiterlijk op 8 februari 2016 een beslissing te nemen op eisers aanvraag. Verweerder heeft deze toezegging niet tijdig schriftelijk verlengd. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de meervoudige vreemdelingenkamer van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 23 september 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:5107. Eiser verwijst verder naar de toezegging van verweerder uit de antwoorden op Kamervragen van 25 november 2014 alsmede naar de algemene brief van verweerder van 11 februari 2016, gepubliceerd op zijn website. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat verweerder de aanvraag van haar cliënt zonder nader onderzoek heeft ingewilligd.

Standpunt verweerder

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van het besluit- en vertrekmoratorium voor Iraakse asielzoekers afkomstig uit onder meer Bagdad, voor asielaanvragen van vóór 16 oktober 2015 geldt dat de beslistermijn van zes maanden, bedoeld in artikel 42 van de Vw 2000 voor Iraakse asielzoekers afkomstig uit onder meer Bagdad, is verlengd met maximaal een jaar, tot 18 maanden. Hierdoor gold de beslistermijn tot 10 februari 2017. Het besluit van verweerder van 26 januari 2017 is dan ook tijdig genomen. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de beslistermijn is verlengd door de bekendmaking en verlenging van het besluit- en vertrekmoratorium, zodat verweerder niet kan worden gehouden aan de in zijn brief van 25 november 2015 genoemde beslistermijn van zes maanden. Volgens verweerder kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen, omdat in de brief van 25 november 2015 staat dat eiser ‘de beschikking op zijn aanvraag in beginstel op 8 februari 2016 kan verwachten’. Door de woorden ‘in beginstel’ is geen sprake van een ondubbelzinnige toezegging waaraan rechtens te honoreren verwachtingen konden worde ontleend. Verweerder verwijst hierbij naar de uitsprak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 3 november 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:13674.

Beoordeling rechtbank

5.1. Niet in geschil is dat eiser afkomstig is uit de Iraakse provincie Bagdad. Evenmin is in geschil dat er van 16 oktober 2014 tot 16 oktober 2015 een besluitmoratorium gold voor Iraakse vreemdelingen afkomstig uit onder meer de provincie Bagdad en dat de beslistermijn voor aanvragen van voornoemde vreemdelingen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, is verlengd met maximaal een jaar. Verder is niet in geschil dat individuele bekendmaking van het besluitmoratorium niet nodig is voor de toepasselijkheid hiervan op eisers aanvraag van 10 augustus 2015.

5.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of met de brief van verweerder van 25 november 2015 sprake is van een ondubbelzinnige toezegging waaraan eiser rechtens te honoreren verwachtingen kon ontlenen dat de beslissing op zijn aanvraag uiterlijk op 8 februari 2016 zou worden genomen. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en overweegt daartoe als volgt. Uit de antwoorden van de staatssecretaris op de Kamervragen van 25 november 2014, die eiser had bijgevoegd bij zijn brief van 8 november 2016, waarbij hij verweerder in gebreke stelt voor het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag, volgt dat het instellen van het besluitmoratorium de IND de mogelijkheid geeft om beslissingen op asielzaken aan te houden, maar dat hieruit geen verplichting tot aanhouding volgt. In zaken waarin zonder nader onderzoek en ongeacht de recente ontwikkelingen vanwege de opkomst van IS, duidelijk is dat de betrokkenen asielzoeker het individuele risico loopt op vervolging of een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, kan de IND een vergunning verstrekken. De staatssecretaris heeft de IND dan ook gevraagd om zaken van leden van groepen die in het landenbeleid zijn aangemerkt als kwetsbare minderheden (waaronder christenen) op hun merites te beoordelen.

Eiser heeft zijn asielaanvraag op 10 augustus 2015 ingediend. Op dat moment was het besluitmoratorium van kracht. Verweerder heeft niettemin bij brief van 25 november2015 expliciet toegezegd om uiterlijk op 8 februari 2016 (zes maanden gerekend vanaf de aanvraag) een beslissing te nemen. Op dat moment was het besluitmoratorium niet meer van kracht. De gemachtigde van eiser heeft onweersproken gesteld dat eiser christen is en dat de IND deswege zonder nader onderzoek zijn aanvraag bij besluit van 26 januari 2017 heeft ingewilligd. De rechtbank stelt vast dat de toezegging in de brief van verweerder van 25 november 2015 om binnen een termijn van zes maanden te beslissen, strookt met de toezegging van verweerder van 25 november 2014 aan de Tweede Kamer om in bepaalde evidente gevallen niettegenstaande het besluitmoratorium een positieve beslissing te nemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onder deze omstandigheden sprake is van een ondubbelzinnige toezegging waaraan rechtens te honoreren verwachtingen konden worden ontleend.

5.3. Nu verweerder, gelet op het voorgaande, niet tijdig op de aanvraag van eiser heeft beslist en hij geen dwangsom heeft vastgesteld, is het beroep ongegrond. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsommen vaststellen.

5.4. Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dat dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Op grond van het tweede lid van dit artikel bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,= per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,= per dag en de overige dagen € 40,= per dag. Op grond van het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

5.5. In het geval van eiser is de eerste dag waarover een dwangsom is verschuldigd 23 november 2016. Nadien zijn meer dan 42 dagen verstreken tot verweerder alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Op grond van artikel 4:17, tweede lid, van de Awb bedraagt de door verweerder verbeurde dwangsom zodoende in het geval van eiser het maximale bedrag van € 1260,=.

5.6. Nu verweerder inmiddels op de aanvraag van eiser heeft beslist, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb op te dragen alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.

5.7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,= (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,=, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

– verklaart het beroep van eiser gegrond;

– stelt de hoogte van de door verweerder verschuldigde dwangsom vast op € 1260,= (zegge: twaalfhonderdzestig euro);

(...; red.)

Instantie Rechtbank Den Haag zp Amsterdam
Datum uitspraak02-06-2017
PublicatieJV 2017/172 (Sdu Jurisprudentie Vreemdelingenrecht), aflevering 10, 2017
ZaaknummerAWB 16/27783
RechtsgebiedMigratierecht
Rechters
  • mr. Van den Bergh
Partijen De vreemdeling, van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. F.H.K. Blom,
tegen
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen.
Regelgeving